ECLI:NL:RBDHA:2024:58
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland en afwijzing van het verzoek
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland. Eiser, die stelt als bewaker van de Nederlandse ambassade te hebben gewerkt, heeft op 13 september 2022 een verzoek ingediend om hem en zijn gezinsleden over te brengen. Dit verzoek is afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. Eiser behoort niet tot een van de twee specifieke groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen. De rechtbank heeft op 6 december 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser via een telefoonverbinding aanwezig was en zijn gemachtigde, mr. S. Oukil, ook aanwezig was. De minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, heeft het verzoek afgewezen met een besluit van 3 november 2022.
Eiser stelt dat hij voldoet aan de voorwaarden van de motie Belhaj, omdat hij al op 31 augustus 2021 een verzoek heeft ingediend. Hij betoogt dat de nieuwe voorwaarden die aan zijn verzoek zijn gesteld, in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat het beleid voor overbrenging van personen uit Afghanistan, zoals neergelegd in de Kamerbrief, buitenwettelijk en begunstigend is. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht is om personen die buiten dit beleid vallen te evacueren, en dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen in de beoordeling.
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor overbrenging en dat de afwijzing van zijn verzoek terecht is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiser over te brengen naar Nederland. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.