ECLI:NL:RBDHA:2022:175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
C-09-621290-KG ZA 21-1133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over evacuatie van Afghaanse vrouwen en gezinnen na Taliban machtsovername

In deze zaak vorderen eisers, vier Afghaanse vrouwen en hun gezinnen, dat de Staat der Nederlanden hen evacueert uit Afghanistan. De eisers verblijven in Afghanistan en zijn bedreigd door de Taliban vanwege hun connecties met Nederland. De rechtbank heeft op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin de eisers stellen dat de Staat een rechtsplicht heeft om hen te evacueren. De Staat heeft echter aangegeven dat niet alle betrokkenen op de evacuatielijst staan en dat de evacuatie afhankelijk is van de situatie ter plaatse en de medewerking van de Taliban. De rechtbank oordeelt dat de Staat zich inspant om personen te evacueren, maar dat er geen verplichting is om dit binnen een bepaalde termijn te doen. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, omdat de Staat niet onrechtmatig handelt door de evacuatie niet te versnellen. De rechtbank benadrukt dat de situatie in Afghanistan complex is en dat de Staat beleidsvrijheid heeft in het buitenland beleid. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/621290 / KG ZA 21-1133
Vonnis in kort geding van 17 januari 2022
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

2. [eisende partij sub 2] ,

mede in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van de minderjarigen
3. [eisende partij sub 3]en
4. [eisende partij sub 4]en hun meerderjarige zonen
5. [eisende partij sub 5]en
6. [eisende partij sub 6],

7. [eisende partij sub 7] ,

8. [eisende partij sub 8] ,

mede in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van de minderjarigen
9. [eisende partij sub 9],
10. [eisende partij sub 10] , 11. [eisende partij sub 11]en
12. [eisende partij sub 12],
13. [eisende partij sub 13],

14. [eisende partij sub 14] ,

15. [eisende partij sub 15] ,

16. [eisende partij sub 16] ,

17. [eisende partij sub 17] ,

allen verblijvende te Afghanistan,
eisers,
advocaten mr. M.L. van Leer (proces-advocaat) en mr. B. Wegelin en mr. J. Tingen te Amsterdam.
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN(het ministerie van Buitenlandse Zaken) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis en mr. M.M. van Asperen te Den Haag.
Gedaagde wordt hierna ‘de Staat’ genoemd. Eisers sub 1, 7, 13 en 14 worden afzonderlijk ‘ [eisende partij sub 1] ’, ‘ [eisende partij sub 7] ’, ‘ [eisende partij sub 13] ’ en ‘ [eisende partij sub 14] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 december 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord in de zaak van eisers 1 tot en met 13
- de conclusie van antwoord in de zaak van eisers 14 tot en met 17, met productie;
- de brief van 3 januari 2021 van mr. Wegelin, met producties;
- de pleitnota van eisers en de ter zitting overgelegde productie;
- de pleitnota van de Staat.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 5 januari 2022. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eisers hebben de Afghaanse nationaliteit en zij verblijven in Afghanistan, in (de omgeving van) Kabul. [eisende partij sub 1] , [eisende partij sub 7] en [eisende partij sub 13] zijn zussen van een man die in Afghanistan als tolk voor de Nederlandse troepen heeft gewerkt. Na de val van Kabul, op 15 augustus 2021, zijn zij vanwege de werkzaamheden van hun broer bedreigd door de Taliban. [eisende partij sub 14] is de zus van een man die sinds 1999 Nederlands staatsburger is en die in het Nederlands leger heeft gediend, waarbij hij zes keer is uitgezonden naar Afghanistan.
2.2.
Voor, tijdens en na de machtsovername in Afghanistan door de Taliban in augustus 2021 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid zich ingespannen om personen vanuit Afghanistan te evacueren. Zij hebben daarbij een lijst opgesteld van personen die in aanmerking komen voor evacuatie vanuit Afghanistan naar Nederland. [eisende partij sub 1] , [eisende partij sub 7] en hun gezinnen en [eisende partij sub 13] staan op deze evacuatielijst. [eisende partij sub 14] en haar gezin (eisers 14 tot en met 17) staan niet op deze evacuatielijst.
2.3.
Op 18 augustus 2021 heeft de Tweede Kamer een motie (de motie Belhaj c.s.) aangenomen, waarin de regering werd verzocht om bepaalde personen uit Afghanistan te evacueren en om, indien evacuatie niet mogelijk zou blijken, deze personen aan te merken als
risicogroep bij het aanvragen van asiel in Nederland. Deze motie luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

overwegende dat Nederland en Nederlandse organisaties in Afghanistan naast tolken ook zijn ondersteund door een brede groep werknemers die net als de tolken voor Nederland hebben gewerkt en daarmee recht hebben op bescherming;
verzoekt de regering, het beschermingsbeleid voor personeel dat voor de Nederlandse missie heeft gewerkt, in lijn te brengen met de EASO Country Guidance over Afghanistan en hen als systematisch vervolgde groep aan te merken, waarbij in deze groep vallen ten minste:
medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder anderen bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs), medewerkers van Nederlandse ontwikkelings-projecten, mensenrechten en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en journalisten
2.4.
Na de val van Kabul en de verplaatsing van de Nederlandse ambassade naar het vliegveld heeft de Staat een speciaal e-mailadres en een telefoonnummer geopend voor de communicatie met en over de in Afghanistan achtergebleven personen. Mails aan dit e-mailadres werden beantwoord door een crisisteam (het Kabul Crisis Team). Het e-mailadres is op 18 september 2021 afgesloten.
2.5.
Tot aan 26 augustus 2021 (toen de evacuatie vanaf het vliegveld om veiligheidsredenen moest worden gestopt) heeft de Staat 1.722 personen geëvacueerd naar Islamabad (Pakistan) en 433 mensen naar Georgië. Het ging daarbij om evacuees met de Nederlandse nationaliteit en om personen met andere nationaliteiten. Het is niet gelukt om alle personen vermeld op de tot dan toe door Nederland samengestelde evacuatielijst Afghanistan uit te krijgen.
2.6.
Bij e-mail van 16 september 2021 heeft mr. Wegelin namens [eisende partij sub 14] verzocht om haar op de evacuatielijst te plaatsen. In deze e-mail heeft mr. Wegelin toegelicht dat [eisende partij sub 14] lerares is op een meisjesschool en dat zij daar vecht voor emancipatie en vrouwen, vrouwen- en mensenrechten. Bij e-mail van 30 september 2021 heeft het crisisteam het volgende geantwoord:

Bedankt voor uw uitgebreide mail. Mevrouw [eisende partij sub 14] heb ik geregistreerd. Heeft u voor mij een telefoonnummer van haar die wij kunnen bereiken? En weet u wat haar laatst bekende locatie is?
2.7.
Bij brief van 11 oktober 2021 [1] hebben de bewindspersonen de Tweede Kamer ingelicht over onder meer de inspanningen die worden verricht voor degenen die nog in aanmerking komen om vanuit Afghanistan naar Nederland te worden overgebracht. In deze brief schrijft de regering onder meer het volgende:

Sinds de inname van Kaboel door de Taliban op 15 augustus 2021 zijn ongeveer 2500 mensen met bestemming Nederland vanuit Afghanistan in veiligheid gebracht. Het gaat om 930 Nederlanders en ingezetenen uit Afghanistan, 380 mensen die onder het beschermingsbeleid tolken vallen en 530 andere personen die voor de Nederlandse militaire of politie-missies hebben gewerkt en onder de motie van het lid Belhaj c.s. vallen. Daarnaast zijn 217 personeelsleden van de Nederlandse ambassade en 19 lokale EU-medewerkers en 30 lokale VN-medewerkers naar Nederland gebracht. Ook zijn er tot nu toe ongeveer 420 andere mensen die kwalificeren als doelgroepen van de motie van het lid Belhaj c.s. naar Nederland gekomen, voornamelijk NGO-medewerkers, (fixers van) journalisten en mensen- en vrouwenrechtenverdedigers. Deze cijfers zijn inclusief gezinsleden.
Het merendeel van deze mensen is in de actieve evacuatiefase die tot 26 augustus duurde naar Nederland geëvacueerd. Maar ook sindsdien zijn repatriëringen en de overbrenging van mensen naar Nederland via derde landen doorgegaan. Zodra de gelegenheid zich voordeed mensen mee te krijgen op vluchten naar Qatar of Pakistan, heeft Nederland daar gebruik van gemaakt. Op die manier konden tot nu toe 72 Nederlandse paspoort- en verblijfsvergunninghouders, inclusief hun gezinsleden, vanuit Kaboel via Doha naar Amsterdam reizen.
(...)
Het blijft een zeer risicovolle onderneming Afghanistan te verlaten. Dat geldt in het bijzonder voor mensen met alleen een Afghaans paspoort en voor mensen zonder reisdocumenten. Op het punt van de reisdocumenten kijkt het kabinet constant wat het kan doen bijvoorbeeld door het verschaffen van nooddocumenten, laissez-passers en visa. Het beleid van de Taliban ten aanzien van uitreismogelijkheden voor Afghanen is voortdurend aan verandering onderhevig en wat met de mond wordt beleden, wordt in de praktijk niet altijd uitgevoerd.
(...)
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. (...)
2.8.
Op 13 oktober 2021 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het tweeminutendebat Stand van Zaken Afghanistan het volgende meegedeeld:

Als het gaat om de tweede motie van de heer [A] , die op stuk nr. 844, waarin hij vraagt
of mensen die een toezegging hebben gekregen naar Nederland kunnen overkomen, hebben wij steeds gezegd: zij die zwart-op-wit een toezegging hebben gekregen, aantoonbaar, die wij ook kunnen aantonen, worden naar Nederland gehaald. Dus die vallen daaronder, dus die motie wil ik graag oordeel Kamer geven.
2.9.
Bij brief van 16 november 2021 [2] hebben de bewindspersonen de Tweede Kamer opnieuw geïnformeerd over de overbrenging naar Nederland van personen in Afghanistan. In deze brief wordt onderscheid gemaakt tussen mensen die vallen onder de motie Belhaj c.s. en andere doelgroepen (namelijk zij die gewerkt hebben voor NGO’s en/of voor Defensie of EUPOL). Deze brief luidt voor zover hier van belang als volgt:

Daarnaast herbevestigt het kabinet dat het zich actief blijft inzetten voor de mensen die reeds waren opgeroepen voor evacuatie in het kader van de motie van het lid Belhaj c.s., maar niet op tijd op het vliegveld konden komen. Het kabinet heeft eerder toegezegd zodra mogelijk hun overkomst naar Nederland te willen faciliteren, waarna hun verblijfsprocedure zal worden doorlopen op dezelfde wijze als voor de reeds in Nederland aangekomen evacués uit Afghanistan. Het kabinet houdt vast aan deze toezegging. Deze staat los van de speciale voorziening die nu is ingericht voor ngo’s en voor de afgebakende groep van Defensie en Justitie en Veiligheid. In reactie op de motie van het lid [A] c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 844) kan het kabinet dan ook melden dat de nieuwe criteria van deze speciale voorziening niet van toepassing zijn op de mensen die reeds een toezegging kregen inzake evacuatie.(...)
Het proces van overbrenging gaat langzaam maar gestaag door. Voor mensen met een reisdocument staat de Doharoute open, waarlangs bijna driehonderd mensen naar Nederland zijn overgebracht sinds begin september. Daarnaast zijn er inmiddels bijna tweehonderd mensen via Pakistan naar Nederland overgebracht. Voor mensen zonder reisdocument blijft overbrenging echter een uitdaging. Het kabinet zoekt naar creatieve mogelijkheden om hen aan reisdocumenten te helpen of op een andere manier te faciliteren bij hun overkomst.
2.10.
Bij advocaatbrieven van 1 november 2021 hebben eisers de Staat gesommeerd om hen met gebruikmaking van alle middelen binnen twee weken uit Afghanistan te evacueren.
2.11.
Tijdens het vragenuur op 2 november 2021 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de voor het uitreizen noodzakelijke paspoorten onder meer het volgende verklaard:

De paspoorten zijn niet nodig omdat wij willen dat mensen daar een paspoort hebben, maar – ik zal het direct even nuanceren – omdat het gegeven de situatie daar op dit moment de enige manier is om eruit te komen. Wij moeten mensen die wij benaderen erop attenderen dat ze een paspoort nodig hebben omdat we ze er anders nu niet uit krijgen. De paspoorten worden vereist door de taliban, door de Pakistani, door Qatar. Mensen komen simpelweg het vliegtuig niet in als ze geen paspoort hebben. Dat is niet omdat wij dat willen — sterker nog, wat ons betreft hoeft dat helemaal niet — maar omdat de autoriteiten daar het ter plekke eisen.
2.12.
Bij e-mail van 9 november 2021 heeft mevrouw [B] , voormalig voorzitter van de militaire vakbond AFMP FNV en betrokken bij de totstandkoming van de zogenoemde tolkenregeling, aan mr. Wegelin bericht dat zij die ochtend tijdens een gesprek op het Ministerie van Defensie had vernomen dat [eisende partij sub 14] op de evacuatielijst stond. In deze e-mail schrijft zij met betrekking tot [eisende partij sub 14] het volgende: “
Staat op lijst omdat ze een erg ‘hoog profiel’ (zichtbaar ook in de samenwerking met Nederland en risico lopend had/heeft”.
2.13.
Bij brief van 29 november 2021 heeft de Staat aan mr. Wegelin meegedeeld dat [eisende partij sub 14] niet op de evacuatielijst staat en dat de Staat de overkomst naar Nederland van [eisende partij sub 14] en haar gezin op dit moment niet faciliteert. In deze brief schrijft de Staat dat in de e-mail van 30 september 2021 enkel te lezen is dat [eisende partij sub 14] is geregistreerd, wat betekent dat een dossier is aangemaakt, maar niet dat zij is geregistreerd op de evacuatielijst.
2.14.
Bij uitspraken van 23 december 2021 [3] heeft de bestuursrechter van deze rechtbank de door [eisende partij sub 1] , [eisende partij sub 7] , [eisende partij sub 13] en [eisende partij sub 14] gevorderde voorlopige (bestuursrechtelijke) voorzieningen afgewezen. Hiertoe heeft de bestuursrechter overwogen en beslist dat (het uitblijven van) evacuatie niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, zakelijk weergegeven:
primair:
de Staat op te dragen om eisers uiterlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen periode te evacueren uit Afghanistan;
subsidiair:
a. aan eisers, al dan niet via hun advocaten, een visumbrief met visumsticker dan wel een laissez-passer met een visum voor Nederland te verstrekken c.q. hen te behandelen als ware zij in het bezit van een visumbrief met visumsticker dan wel een laissez-passer met visum;
b. om zich tot het uiterste in te spannen voor de evacuatie van eisers door de Staat waarbij de Staat in ieder geval een concreet plan presenteert, al dan niet via hun advocaten voor de evacuatie van eisers, welk plan in ieder geval de volgende aspecten dient te belichten:
  • of en zo ja binnen welke termijn de Staat van plan is om tot evacuatie van eisers over te gaan;
  • een motivering inhoudende waarom het niet mogelijk is om eisers eerder te evacueren dan wel, voor zover van toepassing, in het geheel niet te evacueren. De Staat dient hierbij toe te lichten waarom de voor de Staat beschikbare middelen, waaronder de hulp van bondgenoten in Afghanistan en/of de regio, onvoldoende zijn om eisers binnen twee weken te evacueren;
meer subsidiair:
De Staat te verplichten voor wat het primair gevorderde alle inspanningen te verrichten en alle mogelijkheden te benutten en alle mogelijke voorbereidingen te treffen voor de evacuatie van eisers en/of de Staat te verplichten een concrete inspanningsverplichting op te leggen die eruit bestaat dat de Staat binnen twee weken na een daartoe strekkende uitspraak van de rechtbank aan eisers laat weten welke acties hij heeft ondernomen en nog zal ondernemen
om eisers te evacueren en welke factoren daarop van invloed zijn;
primair en (meer) subsidiairop straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vordering leggen eisers het volgende ten grondslag.
Eisers zijn grotendeels ondergedoken in Afghanistan en verkeren in levensgevaar. Op de Staat rust een rechtsplicht om hen zo snel mogelijk uit Afghanistan te evacueren, althans om daarvoor alle mogelijke inspanningen te verrichten. Eisers konden aan hun plaatsing op de evacuatielijst het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij binnen een redelijke termijn uit Afghanistan geëvacueerd zouden worden. Er bestaat immers geen onderscheid tussen eisers en de Afghaanse burgers die wel (al) zijn geëvacueerd. Voor zover [eisende partij sub 14] niet op de evacuatielijst staat, geldt dat zij, op grond van de motie Belhaj c.s., de e-mail van 30 september 2021, de contacten op 18 oktober 2021 per telefoon en WhatsApp en de verklaring van [B], erop mocht vertrouwen dat zij wel op die lijst stond. Het uitblijven van (concreet uitzicht op) evacuatie is in strijd met internationaalrechtelijke bepalingen en de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm en daarmee onrechtmatig.
Gelet op de inspanningen van andere landen, waaronder Duitsland, Spanje en Griekenland, en die van particuliere organisaties heeft het de schijn dat de Staat niet alle mogelijkheden tot evacuatie benut. Ook het niet-verschaffen van reispapieren (laissez-passer en visa) is onrechtmatig. Indien het onmogelijk is om eisers (op korte termijn) uit Afghanistan te evacueren, dan dient de Staat aan eisers reispapieren te verschaffen. Daarnaast dient de Staat dan eisers te informeren over welke acties hij heeft ondernomen en nog zal ondernemen om eisers te evacueren en welke factoren daarop van invloed zijn. Gelet op de levensbedreigende situatie in Afghanistan, hebben eisers een spoedeisend belang om op zo kort mogelijke termijn uit Afghanistan te worden geëvacueerd.
3.3.
De Staat concludeert tot afwijzing van het gevorderde en voert daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Eisers stellen dat de Staat, doordat hun overbrenging naar Nederland uitblijft, jegens hen onrechtmatig handelt.
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Staat de intentie heeft en zich inspant om personen die daarvoor in aanmerking komen over te brengen naar Nederland over te brengen. In dit kort geding moet worden beoordeeld of de Staat meer moet doen dan hij (tot) nu doet om eisers – die in levensgevaar verkeren – naar Nederland over te brengen. Bij de beoordeling dient onderscheid te worden gemaakt tussen [eisende partij sub 14] en haar gezin (eisers 14 tot en met 17) en de overige eisers, aangezien [eisende partij sub 14] en haar gezin (in de visie van de Staat) niet en de overige eisers wel op de evacuatielijst staan.
4.3.
Anders dan eisers in de dagvaarding hebben gesteld volgt uit plaatsing op de evacuatielijst niet dat van de Staat kan worden verwacht dat hij de betreffende personen binnen twee weken (of een andere concrete termijn) naar Nederland overbrengt. Sinds het verlies van controle over het vliegveld in Kabul is de Staat voor het overbrengen van personen afhankelijk van derden, onder wie de Taliban en de landen die vanuit Afghanistan kunnen worden bereikt. Daarmee raken de vorderingen van eisers aan het buitenlands beleid. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat de Staat op dit gebied een grote mate van beleidsvrijheid heeft en dat de (voorzieningen)rechter bij de beoordeling van dit beleid terughoudend dient te zijn. Voor ingrijpen door de voorzieningenrechter is alleen plaats als volstrekt duidelijk is dat de Staat, gegeven alle relevante feiten en omstandigheden en gezien de Staat ten dienste staande mogelijkheden, tekortschiet. Of de Staat voorafgaand aan de opmars van de Taliban en de val van Kabul voldoende voortvarend heeft gehandeld, is voor de beoordeling niet (meer) relevant, temeer niet omdat ook de Staat de urgentie van overbrenging naar Nederland van de daarvoor in aanmerking komende personen volmondig en onverminderd erkent. In dit kort geding gaat het om de inspanningen die op dit moment van de Staat kunnen worden verwacht. Aangezien niet in geschil is dát de Staat inspanningen verricht waarvan hij de urgentie inziet, kan in het midden blijven of de Staat in Afghanistan ‘rechtsmacht’ heeft (en dus gehouden is daar de naleving van fundamentele mensenrechten te waarborgen).
4.4.
Met betrekking tot de door hem verrichte inspanningen heeft de Staat steeds verklaard dat het weghalen van personen uit Afghanistan moeizaam verloopt. Hij heeft onweersproken gesteld dat de route via Pakistan (waarvoor over land gereisd wordt) zeer risicovol is en dat het voor eisers – gelet op hun verblijfplaats – voor de hand ligt dat zij uitreizen via het vliegveld van Kabul. De Staat heeft verder aangevoerd dat voor het verlaten van Afghanistan via het vliegveld van Kabul toestemming van de Taliban nodig is en dat de Taliban, en de doorreislanden, eisen dat reizigers een geldig (Afghaans) paspoort hebben. Verder heeft de Staat uiteengezet dat hij te evacueren personen om toestemming vraagt om hun gegevens te delen met Qatar en mogelijk de Taliban, en het vervolgens Qatar – met welk land de Staat samenwerkt – is dat, vaak kort voor het tijdstip van vertrek, bepaalt hoeveel personen en wie (bij welke uit te voeren vlucht) kunnen vertrekken vanuit Kabul. Ook heeft de Staat verklaard dat de communicatie met de in Afghanistan verblijvende evacuees mede door taalproblemen moeizaam verloopt en personen soms niet bereikt kunnen worden. Ook heeft de Staat er op gewezen dat gebruikmaking van (andere) commerciële vluchten vanwege allerlei praktische belemmeringen gecompliceerd is.
4.5.
Met betrekking tot [eisende partij sub 1] , [eisende partij sub 7] en [eisende partij sub 13] en hun gezinnen (eisers 1 tot en met 13) heeft de Staat tijdens de mondelinge behandeling de verwachting uitgesproken dat zij binnen een maand kunnen afreizen uit Afghanistan. Ter toelichting heeft de Staat verklaard dat niet alle gezinsleden over paspoorten beschikten, de betrokken personen niet apart wilden reizen en dat de toestemming van de gehele volwassen familie om gegevens te delen pas (na een rappel op 30 november 2021) op 5 december 2021 is binnengekomen. Hoezeer ook begrijpelijk is dat eisers zich afvragen of dit niet (veel) sneller had gekund, is dat niet iets waaraan in het kader van dit kort geding nog veel betekenis kan worden gehecht. Duidelijk is wel geworden dat een laissez-passer, waarom eisers vragen, niet helpt bij het verlaten van Afghanistan; de Staat heeft onweersproken naar voren gebracht dat de beschikking over een (Afghaans) paspoort in alle gevallen noodzakelijk is. Dat een deel van de (volwassen) eisers 1 tot en met 13 tot voor kort niet over een Afghaans paspoort beschikten is onbestreden, en daarmee is verklaarbaar dat de evacuatie vertraagd werd. Overigens heeft de Staat toegezegd dat hij reisdocumenten verstrekt zodra dat voor de overbrenging naar Nederland wenselijk of nodig is. Verder is niet aannemelijk geworden dat de overbrenging van eisers 1 tot en met 13 sneller gaat indien de Staat zou samenwerken met particuliere organisaties die charters uitvoeren, zoals mogelijk door andere landen of organisaties gebeurd is. Onvoldoende duidelijk is of dat een reële (en sneller uitvoerbare) optie is. De primaire vorderingen van eisers 1 tot en met 13 worden daarom afgewezen.
4.6.
Aangezien niet of onvoldoende duidelijk is dat de overbrenging naar Nederland van eisers 1 tot en met 13 sneller kan, bestaat ook geen belang bij toewijzing van de (meer) subsidiaire vorderingen. Deze vorderingen worden daarom afgewezen.
4.7.
Met betrekking tot [eisende partij sub 14] heeft de Staat zich op het standpunt gesteld dat hij niet de intentie heeft om haar en haar gezin naar Nederland over te brengen omdat zij niet op de evacuatielijst staat en ook niet valt onder de motie Belhaj c.s. of een andere doelgroep die voor overbrenging in aanmerking komt. De hoofdreden hiervoor is dat [eisende partij sub 14] niet door haar werk in Afghanistan een band heeft met Nederland, zoals vereist door de motie Belhaj c.s. en het nadien gevoerde beleid. Volgens de Staat kan de e-mail van 30 september 2021 (zie 2.6) niet worden beschouwd als een toezegging en berust de mededeling van [B] dat [eisende partij sub 14] wel op de evacuatielijst zou staan op een misverstand.
4.8.
Ten aanzien van de positie van [eisende partij sub 14] geldt het volgende.
In de e-mail van 16 september 2021 heeft mr. Wegelin toegelicht waarom [eisende partij sub 14] voor overbrenging naar Nederland in aanmerking zou komen. Hierbij ging het om haar rol bij de verdediging van vrouwenrechten. Op basis van deze toelichting is haar verzoek in ieder geval niet aanstonds afgewezen – zij werd ‘geregistreerd’ – en ook is niet meegedeeld dat een beslissing (wel of niet op de lijst met over te brengen personen) later, bijvoorbeeld na nader onderzoek, zou volgen. De Staat heeft niet weersproken dat hij op 18 oktober 2021 rechtstreeks met [eisende partij sub 14] contact heeft gehad en onder meer heeft gevraagd of zij over een paspoort beschikte. Hiermee heeft de indruk kunnen ontstaan dat [eisende partij sub 14] voor overbrenging naar Nederland in aanmerking kwam.
4.9.
Een en ander is evenwel onvoldoende om in het kader van dit kort geding aan te nemen dat aan [eisende partij sub 14] een toezegging is gedaan dan wel zij er onvoorwaardelijk op mocht vertrouwen dat zij met haar gezin naar Nederland zou worden overgebracht, en om de Staat te gebieden ook [eisende partij sub 14] en haar gezin naar Nederland over te brengen. Daarbij is er ook op gelet dat het verzoek door mr. Wegelin is gedaan nadat (de bondgenoten van) Nederland de controle over het vliegveld van Kabul waren verloren. [eisende partij sub 14] heeft nooit een oproep gekregen om zich naar het vliegveld te begeven. [eisende partij sub 14] behoort aldus niet tot de personen die waren opgeroepen maar er niet in geslaagd waren tijdig op het vliegveld te arriveren. Zij valt daarmee niet onder de toezegging in de Kamerbrief van 16 november 2021 (zie 2.9). Over de exacte strekking en reikwijdte van de motie Belhaj c.s. bestaan onduidelijkheden. De vraag is of een vrouwenrechtenactivist die niet heeft gewerkt voor of in het belang van de Staat erdoor bestreken wordt. En ook is niet duidelijk wat de ‘nawerking’ van de motie (dat wil zeggen de betekenis ervan nadat de Amerikanen het vliegveld van Kabul verlieten) exact is, meer in het bijzonder of dat voor [eisende partij sub 14] (louter) zou kunnen zijn dat zij bij een eventuele asielaanvraag wordt aangemerkt als behorende tot een risicogroep. De betekenis van de verklaring van mevrouw [B] (zie 2.12) over de positie van [eisende partij sub 14] kan in het kader van dit kort geding niet goed beoordeeld worden, waar de Staat met klem betwist dat [eisende partij sub 14] op de lijst staat en bestrijdt dat er bevoegdelijk mededelingen zijn gedaan over haar status aan mevrouw [B].
4.10.
Het gaat dus te ver – omdat daar onvoldoende basis voor is – om de Staat in het kader van dit kort geding te gebieden ook voor evacuatie van [eisende partij sub 14] zorg te dragen, maar de gang van zaken moet ten minste wel als uiterst ongelukkig worden bestempeld. De Staat zou zich de vraag moeten stellen of [eisende partij sub 14] niet, al is het maar uit coulance, de kans geboden moet worden, na een overbrenging naar Nederland door de Staat, in Nederland aan te tonen dat haar positie in Afghanistan, gelet op de rechten waarvoor zij zegt te hebben gestreden in Afghanistan, haar recht geeft op een verblijfstitel in Nederland.
4.11.
De slotsom is dat de vorderingen van eisers worden afgewezen. Zij worden als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2022.
WJ

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 27 925, nr. 860, bladzijde 1.
2.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 27 925, nr. 872.