ECLI:NL:RBDHA:2024:5635
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag op 29 januari 2024 niet in behandeling genomen, met het argument dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde afwezig waren, terwijl verweerder vertegenwoordigd was. Eiser, die stelt Algerijns te zijn, betwist dat Spanje verantwoordelijk is en wijst op tekortkomingen in het Spaanse asiel- en opvangsysteem, onderbouwd met een AIDA-rapport. De rechtbank stelt vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat lidstaten verondersteld worden hun verplichtingen jegens asielzoekers na te komen, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.
De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er geen structurele tekortkomingen zijn in het Spaanse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, met de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen.