ECLI:NL:RBDHA:2023:8927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
NL23.13954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die staatloos is en van Palestijnse afkomst, heeft op 14 januari 2023 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 8 mei 2023 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 14 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

Eiser stelt dat hij niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje, omdat hij vreest dat hij geen toegang zal krijgen tot de asielprocedure en geen opvang zal ontvangen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon aannemen dat Spanje zijn verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zal nakomen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat Spanje aan zijn verplichtingen voldoet. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de situatie in Spanje zodanig is veranderd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij afhankelijk is van de zorg van zijn broers en zus in Nederland. De rechtbank oordeelt dat eiser deze afhankelijkheid niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat hij geen medische of andere objectieve documenten heeft overgelegd die zijn claims ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet aan zich hoefde te trekken op basis van de persoonlijke omstandigheden van eiser. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13954

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Fayez als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
2. Eiser stelt dat hij staatloos (van Palestijnse afkomst) is en dat hij is geboren op 22 augustus 1981. Hij heeft op 14 januari 2023 de onderhavige asielaanvraag in Nederland ingediend. De staatssecretaris heeft op 8 maart 2023 een overnameverzoek aan de Spaanse autoriteiten gestuurd, omdat eiser volgens onderzoek in het Eurodac-systeem op 31 december 2022 illegaal via Spanje het grondgebied van de Europese Unie is binnengekomen. Spanje heeft dit overnameverzoek op 13 maart 2023 aanvaard.
Bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Spanje op grond van artikel 13, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel (artikel 3, tweede lid, en artikel 17 van de Dublinverordening)
4. Eiser voert in beroep aan de staatssecretaris de asielaanvraag aan zich moet trekken, omdat hij ten aanzien van Spanje niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.1.
Uitgangspunt is dat de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat lidstaten hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481, geoordeeld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit heeft de Afdeling in de uitspraak van 27 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:364, nog eens bevestigd. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit nu anders is.
4.2.
Eiser heeft gewezen op passages uit het AIDA Country Report: Spain, 2022 Update, van april 2023. Uit dat rapport blijkt volgens eiser dat hij bij overdracht een reëel risico loopt dat hij geen, dan wel zeer moeilijk toegang krijgt tot de asielprocedure en dat hij langere tijd geen opvang zal krijgen. De Afdeling heeft dit rapport nog niet bij recente uitspraken betrokken. De vraag is daarom of dat rapport een wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die wél bij de hiervoor genoemde uitspraken is betrokken. De Afdeling heeft de AIDA-rapporten 2019 Update en 2021 Update bij voornoemde uitspraken betrokken.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank schetsen de door eiser aangehaalde passages uit de 2022 Update geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Spanje dan uit de eerdere Updates blijkt. Al in de 2019 Update (p. 34) stond vermeld dat er problemen zijn met toegang tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Uit de 2022 Update (p. 49-51) kan worden afgeleid dat die problemen er nog steeds zijn, maar niet dat die zodanig zijn dat er sprake is van structurele tekortkomingen die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 van het EVRM bereiken.
4.3.1.
De Europese Commissie is in januari 2023 een inbreukprocedure gestart (INF(2022)2158) omdat Spanje de Unierechtelijke opvangnormen niet goed heeft geïmplementeerd (2022 Update p. 98). Deze procedure bevindt zich echter nog in een pril stadium, nu de Europese Commissie de Spaanse autoriteiten eerst twee maanden heeft gegeven om de gebrekkige implementatie te herstellen. Reeds daarom kan nu niet gesproken worden van structurele tekortkomingen. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:282, waar de Europese Commissie – anders dan in deze zaak – al een voorstel bij de Europese Raad had ingediend, maar er ook toen geen sprake was van het uitzonderlijke geval dat het starten van een dergelijke procedure aanleiding geeft om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier bovendien geen sprake omdat eiser niet heeft toegelicht welke Unierechtelijke opvangnormen in Spanje niet goed zijn geïmplementeerd en wat dit voor uitwerking heeft in praktijk.
4.3.2.
Dat Dublinclaimanten in 2019 en 2020 door het gebrek aan opvangplaatsen geen opvang hebben gekregen (2022 Update, p. 65), is mogelijk te wijten aan de coronapandemie die inmiddels voorbij is. De genoemde aanzienlijke wachttijden voor het maken van een afspraak in sommige provincies (8 maanden tot meer dan een jaar) waren in de eerdere rapporten al aan de orde. Wat wel nieuw is, is dat een UNHCR-vertegenwoordiger in mei 2022 heeft gezegd dat de toegang tot de asielprocedure kritiek is. Het is extreem gecompliceerd is om een afspraak te krijgen om de asielwens kenbaar te maken (p. 51). Dublinclaimanten ervaren dezelfde moeilijkheden als andere asielzoekers bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen (p. 65). Het is echter onduidelijk of aan deze opmerkingen nieuwe feitelijke informatie ten grondslag ligt ten opzichte van de 2021 Update. Al daarom blijkt uit die opmerkingen niet dat de moeilijkheden zodanig zijn dat eiser een reëel risico loopt helemaal geen toegang tot de asielprocedure of opvang te krijgen. Met het expliciete claimakkoord garanderen de Spaanse autoriteiten dat zij eisers asielverzoek in behandeling zullen nemen. Als eiser toch geen toegang tot de asielprocedure of opvang krijgt, moet hij daarover klagen bij de Spaanse autoriteiten. Dit volgt uit het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het EHRM van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308. Uit de 2022 Update blijkt ook dat asielzoekers zich beklagen bij de regering of bij de rechter en dat dit nut heeft. Zo heeft het Spaanse Tribunal Superior de Justica de Spaanse autoriteiten meermaals veroordeeld voor het weigeren van de toegang tot opvangvoorzieningen en de Spaanse autoriteiten hebben naar aanleiding hiervan ook actie ondernomen (p. 65). Eiser heeft bij zijn vorige verblijf in Spanje niet geprobeerd om te klagen, zodat ook daaruit niet blijkt dat de autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon uitgaan en dat hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag, en ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, eerste gedachtestreepje, van de Vc aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Afhankelijkheid gestelde broers en zus (artikel 16 van de Dublinverordening)
5. Eiser voert daarnaast aan dat hij wel degelijk van de zorg van zijn broers en zus in Nederland afhankelijk is.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481, volgt dat eiser voor een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening aannemelijk moet maken dat hij van zijn broer en zus afhankelijk is voor het verlenen van de benodigde hulp. Zoals eiser terecht betoogt, hoeft er daarbij geen sprake te zijn van exclusieve afhankelijkheid, maar de broer en zus moeten wel een zodanig unieke positie als de zorgverlener van eiser innemen dat zij niet of zeer moeilijk door anderen zijn te vervangen. Dit volgt niet letterlijk uit de Dublinverordening, maar dit is wel wat het begrip ‘afhankelijkheid’ impliceert. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2296. Eiser moet de hiervoor bedoelde afhankelijkheid in de eerste plaats aannemelijk maken met medische dan wel andere objectieve documenten of, in het geval dat hij daarover niet beschikt, uitleggen waarom hij die niet kan overleggen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de gestelde afhankelijkheid van zijn broers en zus niet aannemelijk gemaakt, reeds omdat hij geen medische of andere objectieve documenten heeft overgelegd. Dat eiser die documenten door het oorlogsgeweld is kwijtgeraakt, laat onverlet dat hij ook in Nederland medische documenten kon verzamelen. Ook als eiser die documenten wél had overgelegd, is bovendien de vraag of er sprake is van een ernstige ziekte als bedoeld in artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening. Eiser stelt namelijk dat door een ernstig ongeluk in 2007 hij nog altijd veel last heeft van zijn hoofd, rechterhand en -heup en -knie, waardoor hij vooral praktische problemen heeft. Daarnaast heeft eiser de gestelde afhankelijkheid van zijn broers en zus niet aannemelijk gemaakt. In het aanmeldgehoor Dublin van 26 januari 2023 is aan eiser gevraagd waarom hij naar Nederland is gekomen en welke bezwaren hij heeft tegen overdracht aan Spanje. Eiser heeft toen wel over zijn familieleden in Nederland verklaard, maar hij heeft op geen enkel moment gezegd dat zijn broers en zus voor hem moeten zorgen. Sterker nog, eiser heeft juist verklaard dat familieleden van hém afhankelijk zijn (vader en moeder). In beroep heeft eiser wel een verklaring van zijn broers en zus overgelegd waaruit volgt dat zij voor hem willen zorgen, maar daaruit blijkt niet dat zij een zodanig unieke positie als de zorgverlener van eiser innemen dat zij niet of zeer moeilijk door anderen zijn te vervangen.
5.3.
Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een afhankelijkheidssituatie als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Onevenredige hardheid (artikel 17 van de Dublinverordening)
6. Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris terdege rekening had moeten houden met zijn persoonlijke omstandigheden en hierin aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris heeft erop kunnen wijzen dat het bijeenbrengen en bijeenhouden van het gezin alleen in uitzonderlijke gevallen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening gebeurt. De Dublinverordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij familieleden in Nederland kan worden verkregen. Van een voornoemd uitzonderlijk geval is hier geen sprake. Daarbij heeft de staatssecretaris van belang kunnen achten dat eiser al geruime tijd van zijn familieleden was gescheiden voordat hij naar Nederland kwam. Niet is aannemelijk gemaakt dat hij zich in Spanje nu niet meer zonder zijn familieleden kan redden. Eiser stelt wel dat hij mantelzorg nodig heeft, maar dit is niet ondersteund met medische of andere objectieve documenten. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat eventueel benodigde mantelzorg in Spanje niet beschikbaar is. Dat eiser in Spanje geen netwerk heeft, laat onverlet dat hij daarvoor hulp kan zoeken bij organisaties in Spanje. De staatssecretaris mag er vanuit gaan dat ook dat soort hulp van vergelijkbare kwaliteit is als in Nederland.
6.2.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag dus niet onverplicht aan zich hoeven trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet aan zich hoeven trekken. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.