ECLI:NL:RBDHA:2024:563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/1737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van TOZO-uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting aan echtgenoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de toerekening van een TOZO-uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting. Eiseres, die samen met haar echtgenoot de TOZO-uitkering had aangevraagd, betwistte de gedeeltelijke toerekening van de uitkering aan haar persoon. De rechtbank oordeelde dat de TOZO-uitkering terecht gedeeltelijk aan eiseres en gedeeltelijk aan haar echtgenoot was toegerekend, omdat de uitkering zowel aan de ondernemer (de echtgenoot) als aan eiseres was toegekend. Eiseres stelde dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat in andere gemeenten de TOZO-uitkering volledig aan de ondernemer werd toegekend. De rechtbank verwierp dit beroep, omdat er geen bewijs was dat de Belastingdienst gelijke gevallen ongelijk behandelde. Eiseres had ook geklaagd over de vooringenomenheid van een medewerker van de Belastingdienst, maar de rechtbank oordeelde dat deze vooringenomenheid niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees verzoeken om proceskostenvergoeding en schadevergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: 23/1737

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde aanslag.
Verweerder heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Namens eiseres is haar echtgenoot, [naam 3] , verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] . Ter zitting is tevens het beroep van eiseres’ echtgenoot, [naam 3] (hierna: echtgenoot) behandeld (zaaknummer 23/1736).

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is geboren in 1977, haar echtgenoot was in 2020 werkzaam als zelfstandige. Eiseres’ echtgenoot heeft een beroep gedaan op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (hierna: TOZO) en heeft ter zitting verklaard dat hij en eiseres de TOZO-uitkering hebben aangevraagd met gebruikmaking van hun beider DigiD.
2. Bij brief van 26 mei 2020 heeft de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek eiseres en haar echtgenoot geïnformeerd dat zij over de periode 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2020 een TOZO-uitkering krijgen naar de norm van een echtpaar waarvan beide partners 21 jaar of ouder zijn maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In deze brief staat onder meer:

“Waar moet u op letten bij belastingaangifte en toeslagen?

De uitkering telt mee als inkomen voor het jaar 2020. U moet dit inkomen dus opgeven bij de belastingaangifte over het jaar 2020. U ontvangt in het 1e kwartaal van 2021 een jaaropgave van de uitkering.
Hebt u een partner met inkomsten uit werk of een uitkering? Dan is het mogelijk dat we te weinig belasting afdragen. In dat geval krijgen u en/of uw partner een hogere belastingaanslag over het inkomen van 2020.
Over de uitkering dragen we loonbelasting af. De uitkering kan ook van invloed zijn op de hoogte van de huur-, zorg- en andere toeslagen van de Belastingdienst.”
3. Aan eiseres en dier echtgenoot is een uitkering toegekend op grond van de TOZO van netto € 4.458.
4. De Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek heeft de TOZO-uitkering als volgt doorgegeven aan de Belastingdienst:
[naam 3] (de echtgenoot)
[eiseres] (eiseres)
Bruto-uitkering
€ 2.510
€ 2.477
Loonheffing
€ 281
€ 248
Netto-uitkering
€ 2.229
€ 2.229
5. De Belastingdienst heeft aan eiseres en haar echtgenoot een aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 opgelegd waarin de TOZO-uitkering is toegerekend overeenkomstig de verdeling die in onderdeel 4 is vermeld.
Geschil
6. In geschil is of de TOZO-uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting terecht gedeeltelijk aan eiseres is toegerekend.
7. Eiseres stelt dat de TOZO-uitkering voor de heffing van inkomstenbelasting geheel aan haar echtgenoot, en dus niet aan eiseres, moet worden toegerekend. Bij de behandeling van deze zaak zijn volgens eiseres algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden en dan voornamelijk het gelijkheidsbeginsel. Een van de behandelaren van de Belastingdienst in de bezwaarfase was volgens eiseres niet onafhankelijk. Eiseres verzoekt tot slot om vergoeding van proceskosten en om toekenning van een schadevergoeding.
8. Verweerder stelt dat de TOZO-uitkering terecht gedeeltelijk aan eiser, en gedeeltelijk aan de echtgenote, is toegerekend. Verweerder verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 november 2021. [1] Voorts is het aan eiseres toegerekende bedrag terecht bij haar in de heffing van inkomstenbelasting betrokken, aldus verweerder. Verweerder verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juni 2023 [2] en naar de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 september 2023. [3] Volgens verweerder zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en meer specifiek het gelijkheidsbeginsel, niet geschonden. Tot slot stelt verweerder dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding en/of een schadevergoeding.

Beoordeling van het geschil

Is de TOZO-uitkering terecht gedeeltelijk tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres gerekend?
9. De TOZO is een algemene maatregel van bestuur die bij Koninklijk Besluit van 17 april 2020 [4] is vastgesteld en waaraan terugwerkende kracht is gegeven tot en met 1 maart 2020. De TOZO bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de maatregelen die zijn genomen als gevolg van uitbraak van het COVID-19-virus. De TOZO vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (PW).
10. Zoals weergegeven in onderdeel 1 heeft de echtgenoot verklaard dat hij en eiseres de TOZO-uitkering hebben aangevraagd met gebruikmaking van hun beider DigiD. Daarom kan de rechtbank niet anders dan tot de conclusie komen dat de TOZO-uitkering door eiseres en haar echtgenoot gezamenlijk is aangevraagd.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres rechthebbende op een deel van de TOZO-uitkering. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 2 van de TOZO in samenhang gelezen met artikel 11, vierde lid, van de PW hebben zowel de echtgenoot als eiseres recht op de TOZOuitkering. Artikel 11, vierde lid, van de PW bepaalt dat het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt, tenzij een van hen geen recht op bijstand heeft. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
12. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat terecht € 2.477 van de (bruto) TOZO-uitkering bij eiseres in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken De TOZO-uitkering is immers zowel aan de echtgenoot als aan eiseres toegekend. Dit volgt uit het toekenningsbesluit zoals hiervoor vermeld onder 3 en 4. De aan de echtgenoot en eiseres toegekende TOZO-uitkering stond (loonheffingen inbegrepen) voor € 2.477 ter beschikking aan eiseres, en eiseres heeft de uitkering daarom voor dat bedrag genoten. [5] Verweerder heeft deze uitkering dan ook terecht voor dit bedrag bij eiseres in de heffing van inkomsten-belasting betrokken. [6]
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
13. Eiseres stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden omdat sommige gemeenten de TOZO-uitkering volledig aan de ondernemer hebben toegekend (en niet gedeeltelijk aan de echtgenoot van de ondernemer). In dat geval vindt de belastingheffing uitsluitend bij de ondernemer plaats en niet bij de echtgenoot. Eiseres verwijst naar een telefoongesprek dat de echtgenoot heeft gevoerd met een van de behandelaren van het bezwaar van de Belastingdienst. Tijdens dat telefoongesprek zou de medewerker van de Belastingdienst hebben medegedeeld dat sommige gemeenten op verzoek de verdeling van de TOZO-uitkering aanpassen en volledig aan de ondernemer toekennen.
14. Verweerder stelt voorop dat het gelijkheidsbeginsel alleen is geschonden indien een bestuursorgaan gelijke gevallen ongelijk behandelt. Van een dergelijke schending is in dit geval geen sprake omdat de Belastingdienst bij de heffing van IB/PVV ten aanzien van TOZO-uitkeringen de verdeling van de TOZO-uitkering van de gemeente volgt. Zo er van een ongelijke behandeling sprake zou kunnen zijn, vloeit deze ongelijke behandeling niet voort uit de werkwijze van de Belastingdienst, aldus verweerder.
15. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd, volgt niet dat de Belastingdienst gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld.
16. Voorts klaagt eiseres dat een van de medewerkers van de Belastingdienst bij de behandeling van het bezwaar vooringenomen was. Deze medewerker had volgens eiseres niet betrokken mogen zijn bij de behandeling van het bezwaar (met inbegrip van het hoorgesprek), in de eerste plaats omdat eiseres en haar echtgenoot een klacht hadden ingediend tegen deze medewerker en daarom om een andere behandelaar hadden gevraagd en in de tweede plaats omdat deze medewerker het bezwaar beoordeelde terwijl een andere medewerker van de Belastingdienst met eiseres en haar echtgenoot communiceerde over het bezwaar.
17. Verweerder meent dat de medewerker van de Belastingdienst wel betrokken kon zijn bij de behandeling van het bezwaar omdat deze medewerker niet was betrokken bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 waartegen het bezwaar van eiseres was gericht.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de vooringenomenheid van de medewerker van de Belastingdienst niet aannemelijk gemaakt. De door eiseres gestelde mededeling van de medewerker van de Belastingdienst dat de TOZO bezwaren allemaal hetzelfde worden behandeld (in die zin dat de verdeling van de TOZO over de echtgenoten zoals aangebracht door de gemeente wordt gevolgd voor de heffing van de inkomstenbelasting, zo begrijpt de rechtbank), geeft geen blijk van vooringenomenheid. Dit heeft ook te gelden voor de door eiseres aangevoerde wijze van samenwerken van de medewerkers van de Belastingdienst. Voorts mag ingevolge artikel 10:3, derde lid, van de Awb, de medewerker van de Belastingdienst die in de eerste besluitfase (de aanslagfase) is betrokken, niet betrokken zijn in de bezwaarfase. Omdat is gesteld noch gebleken dat de betreffende medewerker van de Belastingdienst in de aanslagfase was betrokken, is niet in strijd met artikel 10:3, derde lid van de Awb gehandeld.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Schadevergoeding
20. Voor een schadevergoeding bestaat evenmin aanleiding omdat gesteld noch gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, voorzitter, mr. M.A. Dirks en
mr. S.E. Bandsma, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

4.Stb. 2020, 118.
5.Artikel 3.146, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001.
6.Artikel 2.3, onderdeel a, van de Wet IB 2001 in samenhang gelezen met respectievelijk artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001, artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 en artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.