ECLI:NL:RBDHA:2024:5563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
23/5413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van strafrechtelijke gegevens en beëindiging van verwerking in het Justitieel Documentatie Systeem

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot verwijdering van strafrechtelijke gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) beoordeeld. Eiser, wonend op Curaçao en lid van de Staten van Curaçao, had in 2002 een veroordeling voor een zedenmisdrijf, maar er was geen straf of maatregel opgelegd. Eiser verzocht om vernietiging van de registratie, die abusievelijk een verkeerd artikel vermeldde, en stelde dat de bewaartermijn van 20 jaar was verstreken. Verweerder, de minister van Justitie en Veiligheid, handhaafde echter de registratie op basis van de nieuwe wetgeving die een bewaartermijn van 80 jaar voor zedenmisdrijven voorschrijft. De rechtbank oordeelde dat de wetgever bewust had afgezien van overgangsrecht en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de beëindiging van de registratie rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de registratie rechtmatig was en dat de belangen van eiser niet opwogen tegen de noodzaak van een goede strafrechtspleging. Het beroep werd ongegrond verklaard en het bestreden besluit bleef in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te Curaçao, eiser

(gemachtigde: mr. G.J. Woodrow),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Kroon).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot verwijdering van zijn strafrechtelijke gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (“JDS”).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser woont op Curaçao. Hij is lid van de Staten van Curaçao. Tevens is hij gecertificeerd Arboarts. In het verleden was hij huisarts.
3. Bij arrest van 30 mei 2002 is eiser door het Hof Amsterdam veroordeeld voor het zedenmisdrijf als omschreven in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht, wegens ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige patiënt. Daarbij is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiser en de maatschappelijke schade die hij door de strafzaak heeft geleden, geen straf of maatregel opgelegd.
4. In het JDS is in 2002 een registratie over de veroordeling opgenomen. In de registratie is abusievelijk artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht vermeld, dat betrekking heeft op verkrachting.
5. Op 27 oktober 2022 heeft eiser zich tot verweerder gewend met een verzoek tot vernietiging van zijn strafvorderlijke gegevens. [1] Eiser heeft daarbij eveneens verzet ingesteld tegen de verwerking. [2] Subsidiair is verzocht de onjuiste vermelding van het delict te corrigeren. [3]
6. Verweerder heeft het verzoek tot vernietiging afgewezen. Daartoe is overwogen dat de registratie is uitgevoerd op grond van de wet, terwijl de toepasselijke bewaartermijn nog loopt en er geen sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Het subsidiaire verzoek tot correctie is toegewezen.
Wat stelt eiser in beroep?
7. Eiser vindt dat de veroordeling niet mocht worden geregistreerd en dat de registratie niet mag voortduren. De bewaartermijn is verstreken. Er zijn meer dan 20 jaar verlopen sinds het onherroepelijk worden van de veroordeling. Ten tijde van de veroordeling gold een bewaartermijn van 20 jaar. Het is strijdig met het legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel dat verweerder nu uitgaat van een termijn van 80 jaar. Het achteraf wijzigen van de termijn is onrechtmatig.
8. Verder stelt eiser dat sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Het delict heeft plaatsgevonden in 2001. Er is geen straf of maatregel voor opgelegd. Eiser wordt bovendien zwaar getroffen in zijn bijzondere maatschappelijke positie en de mogelijkheid de door hem gewenste betrekkingen en posities te bekleden. Zijn maatschappelijke en politieke leven wordt daarmee onevenredig gehinderd. Het belang bij handhaving van de registratie kan daar niet tegen opwegen. Handhaving van de registratie is onevenredig. Verweerder heeft met deze omstandigheden onvoldoende rekening gehouden.
9. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat Curaçao een kleine gemeenschap heeft en dat de zaak daar erg leeft, wat leidt tot schadelijke beeldvorming over zijn persoon. Door het aanhouden van de registratie wordt hem de kans op eerherstel ontnomen. Het kan bovendien niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat iemand die onder de oude regelingen maar 20 jaar geregistreerd zou zijn, door de wijziging in de regelgeving langer door een registratie wordt achtervolgd.
Wat vindt de rechtbank?
Beoordelingskader
10. Op grond van artikel 22, tweede lid, van de Wjsg worden gegevens op verzoek van de betrokkene vernietigd, als deze in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
11. Daarnaast kan op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wjsg op verzoek van de betrokkene onder bijzondere omstandigheden worden overgegaan tot beëindiging van de verwerking. Dat is alleen in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde. [4] Het moet dan gaan om zeer bijzondere gevallen, waarbij de aard van de zaak zwaarder weegt dan het beginsel dat de justitiële documentatie een volledige registratie bevat ten behoeve van een goede strafrechtspleging. Verweerder heeft daarin beoordelingsruimte en maakt gebruik van een vaste gedragslijn, die inhoudt dat de volgende criteria in samenhang worden meegewogen:
- hoe specifiek de opleiding van verzoeker is en of er meer dan normale (carrière)hinder wordt ondervonden; - de leeftijd ten tijde van het delict; - de ernst van het delict; - de aard van de beslissing door het OM of de rechter; - het tijdstip wanneer het delict heeft plaatsgevonden; - het bestaan of ontbreken van andere delicten. [5]
Vernietiging; rechtmatigheid registratie
12. Ten tijde van de veroordeling waren de Wet JD [6] en het Besluit Rjg [7] van kracht. Op grond van de Wet JD werden justitiële gegevens vastgelegd. [8] In het Besluit Rjg werd uitdrukkelijk geregeld welke gegevens gedurende welke termijn werden opgenomen. Die gegevens betroffen iedere door de officier van justitie in behandeling genomen zaak tegen de verdachte van enig feit waarvan een rechtbank kennis neemt, waaronder een onherroepelijke veroordeling. [9] De onherroepelijke veroordeling van eiser is dus op basis van een wettelijke grondslag geregistreerd en was daarmee rechtmatig.
Vernietiging; rechtmatigheid voortduren registratie na 20 jaar
13. Sinds 1 oktober 2010 bepaalt de wet dat justitiële gegevens over zedenmisdrijven na 80 jaar worden vernietigd. [10] Dit wijkt af van de regelgeving ten tijde van de registratie, die voorzag in een bewaartermijn van 20 jaar. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van eiser, dat hij vindt dat de overgang van de oude regeling naar de huidige regeling niet in zijn nadeel mag werken. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om de bewaartermijn te verruimen, waarbij bewust is afgezien van overgangsrecht. De rechtbank wijst daartoe op het volgende.
14. Ten tijde van de onherroepelijke veroordeling van eiser vloeide uit de wet voort, dat de gegevens over zijn zaak na 20 jaar moesten worden verwijderd. [11] Met de op 1 april 2004 in werking getreden Wet justitiële gegevens [12] is dit veranderd. [13] In de wetswijziging uit 2004 is niet voorzien in overgangsrecht. Uit de definiëring van het begrip “justitiële gegevens” volgt ook uitdrukkelijk dat eerder in de JDS geregistreerde gegevens daaronder moesten worden begrepen. [14] Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze wetswijziging komt verder naar voren, dat door de wetgever is beoogd de rechter bij zedenmisdrijven inzicht te geven in het recidiveverleden over een langere periode dan twintig jaar. [15] Het is dus de bedoeling van de wetgever geweest om gegevens over zedenmisdrijven langer dan twintig jaar te bewaren, ook als de registratie van voor de wetswijziging dateerde. Vanaf 1 april 2004 is de bewaartermijn van 20 jaar dus niet meer van toepassing op de onderhavige registratie.
15. De voornoemde wijzigingen berustten op wetten in formele zin. Toetsing daarvan aan het rechtszekerheidsbeginsel is daarom niet mogelijk. [16] Ook is er geen basis om de huidige regeling uit de Wjsg buiten toepassing te laten ten gunste van de op 1 april 2004 vervallen wettelijke regeling.
16. De inhoud van de oude regeling doet dus geen afbreuk aan de rechtmatigheid van het voortduren van de registratie. Voortduren van de registratie is niet strijdig met het legaliteitsbeginsel.
Bijzondere persoonlijke omstandigheden
17. De wettelijke plicht tot vastlegging van justitiële gegevens, dient het belang dat de rechter of officier van justitie een compleet beeld moet kunnen krijgen van het strafrechtelijk verleden van een verdachte. Daarom is de beschikbaarheid van deze gegevens tijdens de in de wet genoemde termijnen van grote betekenis.
18. De rechtbank heeft er begrip voor dat eiser het onrechtvaardig en erg belastend vindt, dat de registratie nog steeds wordt aangehouden. Zijn omstandigheden zijn echter niet zo uitzonderlijk, dat verweerder verplicht is om het belang van een goede strafrechtspleging te laten wijken.
19. Verweerder heeft in het bestreden besluit rekening gehouden met de leeftijd van eiser ten tijde van het delict; eiser was niet zeer jong. Ook is in aanmerking genomen, dat het achterwege blijven van strafoplegging niet afdoet aan de ernst van het delict. Verder is meegewogen dat de geldende bewaartermijn nog lang niet is verstreken. Met het ontbreken van andere delicten in de JDS is ook rekening gehouden. Ten aanzien van de maatschappelijke belemmeringen die eiser ondervindt, heeft verweerder overwogen, dat de achtergrond van eiser zodanig is dat er andere carrièremogelijkheden zijn waarvoor screening geen vereiste is. Op grond van deze overwegingen heeft verweerder begrijpelijk en op zorgvuldige wijze geoordeeld, dat de gevolgen van de registratie niet zo onevenredig bezwarend zijn, dat het belang van eiser voorgaat op het belang van een goede strafrechtspleging. In de door eiser aangevoerde omstandigheden hoefde verweerder ook geen reden te zien, om met toepassing van het evenredigheidsbeginsel af te wijken van de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever.
20. Tot slot merkt de rechtbank op, dat de beeldvorming op Curaçao kennelijk en hoofdzakelijk het gevolg is van berichtgeving in de media. De rechtbank begrijpt waarom wenst dat de registratie wordt verwijderd, maar het is onvoldoende duidelijk welke invloed die verwijdering zou hebben op de ongelukkige media-aandacht.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (“Wjsg”), artikel 22.
2.Ingevolge de Wjsg, artikel 26.
3.Wjsg, artikel 22.
4.Afdeling Bestuursrechtspraak, 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1148.
5.Afdeling Bestuursrechtspraak, 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:618.
6.Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag.
7.Besluit registratie justitiële gegevens.
8.Artikel 1, lid 1, Wet JD (oud).
9.Artikel 2, lid 1 onder a, in samenhang met lid 3 onder h, Besluit Rjg (oud).
10.Wjsg, artikel 4 lid 4.
11.Besluit Rjg (oud), artikel 7 lid 2.
12.De voorloper van de huidige Wjsg.
13.Wet justitiële gegevens (oud), artikel 4 lid 4.
14.Wet justitiële gegevens (oud), artikel 1, aanhef en onder a in samenhang met artikel 52, Besluit justitiële gegevens (oud).
15.Eerste Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 797, nr. 306b, blz. 2.
16.Hoge Raad, 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725.