ECLI:NL:RBDHA:2024:55

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
22/6939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om overbrenging naar Nederland van Afghanen na afwijzing door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2024, zaaknummer SGR 22/6939, wordt het beroep van vijf eisers uit Afghanistan beoordeeld tegen de afwijzing van hun verzoek om overbrenging naar Nederland. De eisers, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, hebben eerder een civiele kort geding procedure gevoerd, waarin hun gronden uitvoerig zijn besproken. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen dan eerder is vastgesteld door de voorzieningenrechter en het Gerechtshof Den Haag.

De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 14 maart 2022, waarin het verzoek om overbrenging werd afgewezen. De eisers stellen dat zij in aanmerking komen voor overbrenging op basis van eerdere toezeggingen en de motie Belhaj. De rechtbank overweegt dat de eisers niet voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Kamerbrief van 11 oktober 2021, en dat de afwijzing van hun verzoek gerechtvaardigd is.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de minister zich niet hoeft in te spannen om de eisers over te brengen naar Nederland. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak is openbaar uitgesproken. De eisers hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1]

[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
[eiser 4],
[eiser 5],
uit Afghanistan, eisers
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van het verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 14 maart 2022 afgewezen. Eisers hebben hiertegen rechtstreeks beroep ingesteld. [1]
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. [eiser 1] (eiser) heeft via een telefoonverbinding deelgenomen. De gemachtigde van eisers was aanwezig. Als tolk was A.R. Faquri aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 10 augustus 2021 heeft eiser zich bij zijn leidinggevende aangemeld voor overbrenging van hem en zijn gezinsleden naar Nederland. Dit verzoek is op 23 augustus 2021 doorgestuurd naar het e-mailadres [e-mailadres] . Eiser stelt dat hij met zijn bedrijf [bedrijfsnaam] als primaire aannemer voor de Nederlandse missie in Afghanistan een gevoelig project heeft uitgevoerd. Zijn verzoek is afgewezen, omdat eiser volgens verweerder niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en behoort niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief). [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat sprake is van een toerekenbare toezegging tot het overgaan van overbrenging. Uit de mededelingen van verweerder blijkt duidelijk dat bij eiser de indruk is gewekt dat hij in aanmerking komt voor overbrenging en de Staat deze inspanning zou verrichten. Uit de e-mail van 14 februari 2022 blijkt volgens eiser duidelijk dat de Staat overgaat tot overbrenging. Hieruit blijkt volgens eiser dat verweerder in een afrondende fase zat om hem en zijn kerngezin over te kunnen brengen en dat het inhoudelijke besluit of eisers in aanmerking komen voor overbrenging al was gemaakt. De uitlatingen zijn gedaan door ambtenaren die werken binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en die aan hen kunnen worden toegerekend.
4. Volgens eiser voldoet hij wel aan de voorwaarden van de motie Belhaj. Hij heeft op 10 augustus 2021 een verzoek tot overbrenging ingediend. Dat was voordat er in de Kamerbrief nauwere voorwaarden zijn gesteld. Deze nauwere voorwaarden kunnen er volgens eiser niet toe leiden dat mensen die zich al eerder hadden aangemeld, niet meer onder de motie van Belhaj vallen. Dat is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Dit blijkt volgens eiser ook uit de brief van 16 november 2021. [3] Volgens eiser heeft hij direct vanuit het Ministerie van Buitenlandse zaken, via de Nederlandse vertegenwoordiging in Afghanistan, de opdracht gekregen tot het bouwen van een [gebouw] in [plaats] . De bouw van deze [gebouw] is nauw verbonden met het doel van de militaire missie in Nederland. Eiser stelt zich hierom subsidiair op het standpunt dat hij voldoet aan de voorwaarden uit de Kamerbrief. Vanwege de werkzaamheden van eiser lopen hij en zijn familie groot gevaar. Uit de Kamerbrief blijkt niet dat het type arbeidsovereenkomst een criterium is en dat is ook in strijd met de letter en de geest van de motie Belhaj en de Kamerbrief. Eiser benadrukt dat het bij de Taliban bekend is dat eiser mede verantwoordelijk is voor de [gebouw] en dat dit is uitgevoerd voor de Nederlandse missie. Daarnaast merkt eiser op dat mensen met een duidelijk minder zichtbare functie wel geëvacueerd zijn, maar eiser, die aan een buitengewoon project heeft gewerkt, in opdracht van de Nederlandse Staat, niet.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Eisers hebben eerder een civiele kort geding procedure gevoerd. Zowel de voorzieningenrechter van de rechtbank [4] , als het Gerechtshof Den Haag [5] in appel hebben alle in dit beroep aangevoerde gronden van eisers uitvoerig besproken en hun vordering tot overbrenging afgewezen. De bestuursrechter ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en verenigt zich dan ook met het arrest van het Gerechtshof.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eisers over te brengen naar Nederland.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze mogelijkheid is gegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684. Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
2.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
3.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 872.