In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een Afghaanse familie, de Staat der Nederlanden om hen te evacueren naar Nederland. De eisers, die in Afghanistan verblijven, stelden dat zij recht hadden op evacuatie op basis van toezeggingen van de Nederlandse overheid en de motie van de Tweede Kamer die hen als risicogroep aanmerkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen specifieke toezegging aan de eisers is gedaan en dat zij niet op de evacuatielijst stonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet verplicht was om de eisers te evacueren, aangezien zij niet voldeden aan de criteria die in de motie waren vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de motie en de daaropvolgende brieven van de regering niet gericht waren aan de eisers en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die hen het recht gaven om op evacuatie te rekenen. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.