ECLI:NL:RBDHA:2022:10988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/634937 KG ZA 22-813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot evacuatie van Afghaanse eisers door de Staat der Nederlanden

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een Afghaanse familie, de Staat der Nederlanden om hen te evacueren naar Nederland. De eisers, die in Afghanistan verblijven, stelden dat zij recht hadden op evacuatie op basis van toezeggingen van de Nederlandse overheid en de motie van de Tweede Kamer die hen als risicogroep aanmerkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen specifieke toezegging aan de eisers is gedaan en dat zij niet op de evacuatielijst stonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet verplicht was om de eisers te evacueren, aangezien zij niet voldeden aan de criteria die in de motie waren vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de motie en de daaropvolgende brieven van de regering niet gericht waren aan de eisers en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die hen het recht gaven om op evacuatie te rekenen. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/634937 / KG ZA 22-813
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2. [eiseres 1] ,

3. [eiser 2] ,

4. [eiser 3] ,

5. [eiseres 2] ,

allen verblijvende te Afghanistan,
eisers,
advocaat mr. S. Oukil te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidiair Ministerie van Justitie en Veiligheid en Ministerie van Defensie)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. van Asperen te Den Haag.
Eiser sub 1 wordt hierna aangeduid als ‘ [eiser 1] ’ en eisers gezamenlijk als ‘eisers’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 september 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de op 6 oktober 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser 1] , diens vrouw (eiseres sub 2), minderjarige zoons (eisers sub 3 en 4) en minderjarige dochter (eiseres sub 5) hebben allen de Afghaanse nationaliteit en verblijven thans in Afghanistan.
2.2.
Het Afghaanse bedrijf [bedrijf] ( [bedrijf] ) heeft in opdracht van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken een ‘Provincial Detention Facility’ gebouwd in Tarin Kowt City te Afghanistan. De schriftelijke overeenkomst daartoe is op 29 november 2009 ondertekend door de Nederlandse ambassadeur en de general manager van [bedrijf] , de heer [naam 1] , de vader van [eiser 1] . De gevangenis is opgeleverd op 23 mei 2011. [eiser 1] vervult blijkens een Business Licence uit 2019 binnen [bedrijf] de functie van ‘V- President’. In het ‘Contract data sheet’ is [eiser 1] vermeld als de contactpersoon vanuit [bedrijf] in het kader van bovengenoemde overeenkomst.
2.3.
Voor, tijdens en na de machtsovername door de Taliban in 2021 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken zich in samenwerking met de ministeries van Defensie en van Justitie en Veiligheid ingespannen om personen vanuit Afghanistan te evacueren. Daarbij is een lijst opgesteld van personen die in aanmerking komen voor evacuatie vanuit Afghanistan naar Nederland. In eerste instantie ging het hierbij om in Afghanistan verblijvende Nederlanders, lokaal ambassadepersoneel en hun gezinnen en tolken die voor Nederland hebben gewerkt en hun gezinnen.
2.4.
[eiser 1] heeft op 10 augustus 2021 een e-mail gestuurd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierin vermeldt [eiser 1] dat zijn vader enkele jaren daarvoor in Afghanistan is doodgeschoten en verzoekt hij om hulp in verband met het feit dat hij en zijn familie gevaar lopen als gevolg van ‘working with Foreign troops and agencies’.
2.5.
Op 18 augustus 2021 heeft de Tweede Kamer een motie (de motie [naam 2] ) aangenomen, waarin de regering werd verzocht om bepaalde personen uit Afghanistan te evacueren en om, indien evacuatie niet mogelijk zou blijken, deze personen aan te merken als risicogroep bij het aanvragen van asiel in Nederland. Deze uitbreiding betrof medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder anderen bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en journalisten.
2.6.
Op 26 augustus 2021 zijn de evacuatie-vluchten vanaf het vliegveld van Kabul om veiligheidsredenen gestopt en hebben de Nederlandse ambassademedewerkers Afghanistan verlaten. Op dat moment waren nog niet alle personen die waren vermeld op de tot dan toe door Nederland samengestelde evacuatielijst uit Afghanistan geëvacueerd.
2.7.
Bij e-mail van 23 augustus 2021 heeft het ‘Afghanistan Crisis Team’ van het Ministerie van Buitenlandse Zaken [eiser 1] verzocht om een kopie van zijn paspoort en die van zijn gezinsleden, alsmede om telefoonnummers en bewijs van samenwerking met de ‘Dutch Armed Forces’. Ook is [eiser 1] gevraagd naar zijn huidige locatie en is hem verzocht aan te geven binnen hoeveel tijd hij in Kabul zou kunnen zijn.
2.8.
Bij e-mail van 25 augustus 2021 heeft [eiser 1] een opsomming gegeven van zijn van hem afhankelijke familieleden (zijn gezin, moeder, twee broers en zus). Van de familieleden zonder paspoort heeft [eiser 1] een kopie van hun identiteitskaart overgelegd. Daarnaast heeft [eiser 1] stukken over voormeld bouwproject gestuurd en heeft hij twee namen genoemd van personen die aan Nederlandse zijde bij de uitvoering van het contract betrokken zouden zijn geweest.
2.9.
Bij brief van 11 oktober 2021 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 27 925, nr. 860) (hierna ‘de Kamerbrief van 11 oktober 2021’), hebben de betrokken bewindspersonen de Tweede Kamer ingelicht over het voornemen om een speciale voorziening te faciliteren voor ngo-medewerkers (en hun gezinnen). In die brief is onder meer het volgende vermeld:
“Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. De aandacht gaat in eerste instantie uit naar de circa 320 Nederlanders en ingezeten van wie bekend is dat ze nog in Afghanistan zijn en circa 330 mensen die als tolk of in een andere functie hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd. Daarnaast zijn er circa 100 personen die voor een internationale militaire of politiemissie hebben gewerkt en kwalificeren als doelgroep van de motie- [naam 2] , die al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot.
Ook waren er nog circa 120 mensen in Afghanistan van andere doelgroepen van de motie- [naam 2] , die eveneens waren opgeroepen voor vertrek en niet op tijd op het vliegveld konden komen. Het kabinet zet zich actief in voor hun overkomst. (...)
In totaal gaat het om ruim 800 mensen van wie al is vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor overkomst naar Nederland. Deze cijfers zijn inclusief gezinsleden.
(...)
Sinds de beëindiging van de acute evacuatiefase op 26 augustus, worden de doelgroepen die zijn beschreven in de motie- [naam 2] conform de motie aangemerkt als risicogroep bij de aanvraag van asiel in Nederland. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. (...)
Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
(...)
In aanvulling hierop wil het kabinet een extra inspanning plegen voor (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers. Dit zijn mensen die in een zichtbare, publieke functie hebben gewerkt en daardoor nu extra kwetsbaar zijn. Deze groep is lastiger af te bakenen dan de bovengenoemde groepen. De banden met Nederland zijn veelal minder direct. Veel van de fixers die voor Nederlandse journalisten werkten, waren bijvoorbeeld ook actief voor nieuwsmedia van andere landen. In de acute evacuatiefase die tot 26 augustus duurde, zijn reeds circa negentig fixers en journalisten (inclusief gezinsleden) naar Nederland gehaald. In de groep mensen die in de evacuatiefase al waren opgeroepen, maar het vliegveld niet tijdig hadden gehaald, en voor wiens overkomst Nederland zich nog inspant, bevinden zich ook nog 33 (fixers van) journalisten. (…)
Het kabinet zal zich inzetten om in internationaal kader – samen met andere EU-landen – iets voor de resterende mensen uit deze categorieën te doen. In het bijzonder voor de fixers die substantieel voor Nederlandse media hebben gewerkt. In EU-kader wordt verkend of gezamenlijke initiatieven kunnen worden ontplooid om bescherming te bieden aan kwetsbare groepen en individuen. (...) Nederland zal in deze gremia in het bijzonder aandacht vragen voor de kwetsbare groep (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers. Het kabinet zal daarbij in het kader van gedeelde verantwoordelijkheid ook bereidwillig en ruimhartig kijken naar verzoeken tot hervestiging.”
2.10.
De betrokken bewindspersonen hebben de Tweede Kamer in een brief van 16 november 2021 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 27 925, nr. 872) opnieuw geïnformeerd over de overbrenging van personen in Afghanistan naar Nederland, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen personen die vallen onder de motie [naam 2] c.s. en de andere in de kamerbrief van 11 oktober 2021 genoemde personen.
2.11.
Bij e-mail van 21 december 2021 heeft het ‘Evacuation Team Interpreters Afghanistan’ van het Ministerie van Defensie (hierna: ‘het tolkenteam’) aan [eiser 1] bericht dat zij diens zaak heeft overgenomen en dat hieraan een zaaksnummer is toegekend. In deze e-mail is [eiser 1] verzocht om een kopie van zijn paspoort en dat van zijn gezinsleden, geboorteakten van zijn kinderen, zijn huwelijksakte, huidige locatie, telefoonnummer en bewijs van ‘working for the Netherlands’.
2.12.
Bij e-mail van 30 december 2021 heeft [eiser 1] de gevraagde informatie verstrekt. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat alleen hij over een paspoort beschikt en voor zijn overige familieleden met spoed paspoorten zijn aangevraagd, die binnen tien tot vijftien werkdagen zullen worden afgegeven.
2.13.
Het tolkenteam heeft [eiser 1] bij e-mail van 14 februari 2022 verzocht een formulier te ondertekenen waarin hij toestemming verleent om bepaalde gegevens te delen met de vliegmaatschappij. Tevens is [eiser 1] er in deze e-mail op gewezen dat deze gegevens mogelijk door de vliegmaatschappij zullen worden gedeeld met de Taliban. Verder bevat deze e-mail een aantal aanwijzingen over het onderhouden van contact. Aan het slot van deze e-mail heeft het tolkenteam [eiser 1] erop gewezen dat ‘if you will reach The Netherlands, you will have to follow the asylum procedures including a quarantine period and housing in asylum centers’.
2.14.
Bij e-mail van 19 februari 2022 heeft [eiser 1] onder meer als volgt aan het tolkenteam bericht:
“After reviewing your email we have understood, myself ( [eiser 1] ) along with my individual family i.e. my spouse with my 3 kids have been selected for the evacuation purpose I would like to request you again for considering my all family not mentioned for case reference # CK329”
2.15.
Bij e-mail van 14 maart 2022 heeft het tolkenteam onder meer als volgt aan [eiser 1] bericht:
“We hereby inform you that your case has been rejected. Your case does not meet the requirements of the Dutch regulations for transfer to the Netherlands as issued for the Netherlands Ministry of Defence. Much to our regret, this means that we cannot transfer you (and your family). We are truly sorry if we caused certain expectations with our thorough investigation and we understand your disappointment.”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primairde Staat te veroordelen hen op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen 30 dagen na betekening van het vonnis naar Nederland te evacueren;
II.
subsidiairde Staat te veroordelen zich tot het uiterste in te spannen hen binnen 30 dagen te evacueren door:
a. in deze periode aantoonbaar in overleg te treden met bondgenoten die vluchten aanbieden vanuit Kabul;
b. in deze periode een vlucht aan te bieden vanuit een buurland en daarbij alle noodzakelijke faciliteiten te bieden voor het verstrek vanuit Afghanistan naar het buurland;
III. de Staat te veroordelen in de proceskosten, althans de kosten te compenseren.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan.
Primair stellen eisers dat de Staat zich schuldig maakt aan wanprestatie door hen in weerwil van een specifiek jegens hen gedane (toerekenbare) toezegging niet naar Nederland te evacueren. Eisers doen in dat verband mede een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eisers stellen dat zij er op basis van door het tolkenteam gedane mededelingen, meer in het bijzonder in de brief van 14 februari 2022, in ieder geval gerechtvaardigd op hebben mogen vertrouwen dat zij voor evacuatie dan wel overbrenging in aanmerking zouden komen.
Subsidiair stellen eisers dat de Staat onrechtmatig jegens hen handelt door hen niet op de evacuatielijst te plaatsen c.q. niet alle mogelijkheden te benutten om hen, bijvoorbeeld met hulp vanuit buurlanden van Afghanistan, te evacueren. Daartoe stellen eisers dat zij voldoen aan de criteria van de motie [naam 2] . [eiser 1] stelt een medewerker te zijn die de Nederlandse overheid heeft bijgestaan dan wel een medewerker van een Nederlands ontwikkelingsproject. De bouw van de gevangenis in Tarin Kwot betrof volgens [eiser 1] een gevoelig project en hiermee is volgens hem een buitengewone bijdrage geleverd aan het doel van de Nederlandse missie in Nederland. Iedereen die wordt geassocieerd met de Nederlandse missie, heeft volgens eisers een ernstige en gegronde vrees om door de Taliban te worden vervolgd en loopt daarmee een aanzienlijk risico om aan mensenrechtenschendingen te worden blootgesteld.
Meer subsidiair stellen eisers dat zij in ieder geval onder de reikwijdte van de kamerbrief van 11 oktober 2021 vallen. Daarbij wijzen eisers erop dat de bouw van de gevangenis een groot project betrof, het om een bekende gevangenis gaat waar Talibanstrijders gevangen werden gehouden, het waarschijnlijk is dat de Taliban toegang heeft tot de administratie van het vorige regime en de Taliban (dus) bekend zijn met het feit dat [eiser 1] mede verantwoordelijk is voor de gevangenis in Tarin Kwot die is gebouwd in het kader van de uitvoering van de Nederlandse missie in Afghanistan.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de Staat gehouden is eisers naar Nederland te evacueren of over te brengen dan wel zich daartoe dient in te spannen.
4.2.
De voorzieningenrechter dient allereerst vast te stellen of eisers in hun vordering kunnen worden ontvangen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) heeft bij uitspraken van 14 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2684 en 2592) geoordeeld dat een brief waarbij een verzoek om evacuatie/overbrenging niet is gehonoreerd een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De omstandigheid dat de email van 14 maart 2022 waarin het verzoek van [eiser 1] om overbrenging naar Nederland is afgewezen valt aan te merken als een besluit, brengt dus met zich dat de bestuursrechter in beginsel bevoegd is kennis te nemen van een beroep hiertegen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat eisers in dit kort geding niettemin in hun vordering kunnen worden ontvangen. Daartoe is van belang dat hoewel de dagvaarding in de onderhavige kortgedingprocedure twee dagen na de uitspraak van de Afdeling is uitgebracht, het besluit om eisers niet naar Nederland te evacueren/over te brengen al vóór die uitspraak, te weten op 14 maart 2022, was genomen. Op dat moment was nog niet door de Afdeling beslist dat dergelijke besluiten, dus ook de email van 14 maart 2022, zijn aan te merken als een appellabel besluit, zodat eisers er in het kader van de voorbereiding van dit kort geding vanuit gingen en ook mochten gaan, dat zij in een civiel kort geding moesten opkomen tegen een feitelijke handeling. Daarnaast is voor het aannemen van ontvankelijkheid in dit kort geding redengevend dat voorshands onvoldoende duidelijk is of eisers, gelet op het tijdsverloop na het besluit van 14 maart 2022, op dit moment nog bezwaar en beroep tegen dit besluit kunnen aantekenen, en voorkomen moet worden dat feitelijk elke rechtsbescherming ontbreekt.
4.3.
Het inhoudelijke betoog van eisers is tweeledig: enerzijds stellen zij dat de Staat specifiek jegens hen een toezegging heeft gedaan dat zij voor evacuatie/overbrenging in Nederland in aanmerking komen en anderzijds stellen zij dat zij er op basis van niet specifiek jegens hen gedane uitlatingen van de Staat gerechtvaardigd op hebben mogen vertrouwen dat zij door de Staat zouden worden geëvacueerd/overgebracht.
4.4.
In hun betoog dat de Staat specifiek jegens hen een toezegging tot evacuatie/overbrenging heeft gedaan, kunnen eisers niet worden gevolgd. Eisers hebben in dit verband in het bijzonder verwezen naar de e-mail van het tolkenteam van 14 februari 2022. Uit die e-mail en de overige e-mails die de Staat naar aanleiding van het op 10 augustus 2021 gedane hulpverzoek aan [eiser 1] heeft verzonden, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van een onvoorwaardelijke toezegging. In het opvragen van persoonlijke gegevens, het vragen van toestemming voor het delen van informatie met een vliegmaatschappij en het wijzen op het verplicht doorlopen van een asielprocedure bij eventuele binnenkomst in Nederland, kan geen toezegging worden gelezen. Uit deze verzoeken kan immers niet worden opgemaakt dat reeds positief op het hulpverzoek van [eiser 1] is dan wel zal worden beslist. Het vergaren van de gevraagde informatie was standaard en diende ter voorbereiding van een beslissing op het verzoek. Daarbij was de insteek het dossier op voorhand zo volledig mogelijk te maken, zodat bij een eventuele positieve beslissing snel kon worden gehandeld. Dat aan eisers geen onvoorwaardelijke toezegging is gedaan, volgt ook uit het feit dat – naar tussen partijen als zodanig niet ter discussie staat – de Staat eisers niet heeft geplaatst op de evacuatielijst, zoals die tot 26 augustus 2021 bestond, en eisers ook geen oproep hebben ontvangen om zich op het vliegveld van Kabul te melden.
4.5.
Vervolgens is de vraag of eisers er op basis van niet specifiek jegens hen gedane uitlatingen van de Staat niettemin gerechtvaardigd op hebben mogen vertrouwen dat zij voor evacuatie/overbrenging in aanmerking zouden komen, dan wel dat de Staat zich daarvoor zal inspannen. Eisers stellen in dat verband dat zij voldoen aan criteria van de motie [naam 2] en dat zij vallen onder de omschrijving van de in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 genoemde specifieke groepen.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat de motie [naam 2] en de toezegging van de regering om deze naar letter en geest uit te voeren, zich afspeelden in het politieke verkeer tussen de Tweede Kamer en de regering. Deze motie en daarop volgende brieven van de regering zijn niet gericht aan eisers en houden geen toezegging in van de Staat aan eisers. Voor zover deze brieven toezeggingen inhouden, zijn dit toezeggingen aan de Tweede Kamer. Eisers kunnen aan deze motie en brieven dan ook niet rechtstreeks rechten ontlenen, ook niet in die zin dat deze bij hen het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat de Staat jegens hen op een bepaalde manier zal handelen. Dit is slechts anders als sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat eisers in dit geval daarop wel gerechtvaardigd hebben mogen vertrouwen (vgl. arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 juli 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1315).
4.7.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in het geval van eisers van bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin geen sprake. De motie [naam 2] riep in verband met de verslechterende situatie in Afghanistan op tot snelle evacuatie van een bepaalde groep personen, en, wanneer evacuatie niet mogelijk was, om deze personen bij een eventuele asielaanvraag in Nederland aan te merken als behorende tot een risicogroep. In de Kamerbrief van 18 augustus 2021, waarin de bewindslieden de uitvoering van deze motie hebben toegezegd, is de uitvoering van militaire evacuatievluchten afhankelijk gesteld van de situatie op het vliegveld in Kabul. De toezegging tot evacuaties ging daarmee dus niet verder dan tot het moment waarop niet langer sprake was van een veilige en stabiele situatie op het vliegveld van Kabul, achteraf bezien tot 26 augustus 2021. De Staat heeft met juistheid opgemerkt dat na 26 augustus 2021 feitelijk een nieuwe situatie is ontstaan. Bij Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn toezeggingen gedaan tot het verrichten van inspanningen om bepaalde personen alsnog vanuit Afghanistan naar Nederland over te brengen. Daarbij gaat het uitsluitend om personen die op grond van de motie [naam 2] vóór 26 augustus 2021 een oproep hadden gekregen om naar het vliegveld te komen, maar die door de omstandigheden ter plaatse het vliegveld niet hebben kunnen bereiken, en medewerkers van bepaalde NGO’s en medewerkers van Defensie of EUPOL, die op grond van de Kamerbrief van 11 oktober 2021 later als specifieke groep aan de evacuatielijst zijn toegevoegd. Eisers zijn – zoals hiervoor reeds is overwogen – niet op de evacuatielijst geplaatst en zij hebben bedoelde oproep niet gekregen. Gelet hierop, kunnen eisers thans aan de motie [naam 2] geen aanspraken ontlenen.
4.8.
Ook de stelling van eisers dat zij behoren tot een van de twee groepen waarvoor het kabinet bij de Kamerbrief van 11 oktober 2021 een speciale voorziening heeft getroffen wordt gepasseerd, nu eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij tot een van de in die kamerbrief genoemde groepen behoren. Door eisers is in de eerste plaats niet aannemelijk gemaakt dat [eiser 1] een medewerker is geweest van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Het uitvoeren van een civiel bouwproject voor een gevangenis valt daar niet onder. Bovendien moet het blijkens de brief gaan om medewerkers die sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De desbetreffende gevangenis waaraan [eiser 1] via [bedrijf] stelt te hebben gewerkt was al gereed in 2011 en dus is geen sprake van een project waaraan sinds 1 januari 2018 gedurende minimaal een jaar door [eiser 1] is gewerkt. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiser 1] binnen [bedrijf] werkzaamheden ten behoeve van dit project heeft verricht in een publieke zichtbare functie. De enkele omstandigheid dat hij als contactpersoon op het contract staat vermeld, is daartoe onvoldoende. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat [eiser 1] gedurende minimaal een jaar structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor Defensie of EUPOL in een voor het publiek zichtbare functie. Hierbij gaat het – zoals de Staat met juistheid stelt – om mensen die rechtstreeks voor een militaire missie of een politiemissie hebben gewerkt. [bedrijf] heeft in opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken een (civiele) gevangenis gebouwd. Ook als moet worden aangenomen dat [eiser 1] bij dit project een zichtbare rol heeft gespeeld, blijft staan dat hier geen sprake is geweest van een militaire- of politieke missie maar van een infrastructureel project. Dergelijke projecten vallen naar voorshands oordeel niet onder het bereik van de Kamerbrief van 11 oktober 2021.
4.9.
Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat zij behoren tot een specifieke groep waarvoor bij de Kamerbrief van 11 oktober 2021 eveneens een voorziening had moeten worden getroffen, overweegt de voorzieningenrechter dat de keuze van het kabinet om zich na 26 augustus 2021 nog uitsluitend in te spannen voor de overbrenging van de in die Kamerbrief genoemde specifieke groepen een beleidskeuze betreft. Deze beleidskeuze kan in rechte en meer in het bijzonder in kort geding slechts zeer terughoudend worden getoetst. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat in kort geding niet zonder meer kan worden gezegd dat de Staat deze beleidskeuze in het kader van zijn buitenlandbeleid in redelijkheid niet heeft kunnen maken. Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter dat eisers geen ingezetenen zijn van Nederland, zij zich niet op Nederlands grondgebied bevinden en Nederland geen rechtsmacht over hen heeft. Op de Staat rust derhalve op grond van internationaal recht geen verplichting tot overbrenging van eisers.
4.10.
Het voorgaande laat onverlet dat eisers mogelijk wel degelijk gevaar lopen in Afghanistan. Het mogelijke bestaan van dit gevaar is – zoals de Staat met juistheid stelt – niet van beslissende betekenis. Het gaat erom of eisers behoren tot de groepen ten aanzien waarvan de Staat na 26 augustus 2021 nog inspanningen verricht om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland mogelijk te maken. Hiervoor is reeds overwogen dat niet aannemelijk is dat eisers tot een dergelijke groep behoren. Nu uit het voorgaande eveneens volgt dat er geen aanleiding is om in kort geding in het ter zake door de Staat gevoerde beleid in te grijpen, is de slotsom dat de vordering van eisers dient te worden afgewezen.
4.11.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.
mw