ECLI:NL:RBDHA:2024:5453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
21/5480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsbesluit van bestuursdwang inzake onrechtmatig bezit van beschermde vogels

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een invorderingsbesluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiser, die onrechtmatig 55 beschermde vogels in bezit had, kreeg de kosten van bestuursdwang ter hoogte van € 3.262,61 in rekening gebracht. Eiser had eerder afstand gedaan van de vogels, maar verweerder stelde dat de kosten voor opvang en verzorging van de vogels na de afstandsverklaring nog steeds voor rekening van eiser kwamen. De rechtbank behandelde het beroep op zitting, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de kosten die na de afstandsverklaring zijn gemaakt, redelijkerwijs aan eiser konden worden doorbelast. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onredelijke kosten en dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de vogels niet eerder konden worden vrijgegeven. Eiser had ook niet aangetoond dat hij zelf als bewaarder aangesteld had kunnen worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. Z. Turk en ing. S. Oranje)

Procesverloop

In het besluit van 8 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de kosten van toepassing van bestuursdwang voor een bedrag van € 3.262,61 bij eiser in rekening gebracht.
In het besluit van 9 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld, samen met het beroep van eisers broer [naam] in de zaak met nummer SGR 21/5479. In die zaak zal afzonderlijk uitspraak gedaan worden.
Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser en zijn broer, bijgestaan door hun gemachtigde, en gemachtigden van verweerder.
De behandeling ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank nader te informeren over de contacten die verweerder heeft gehad met het NFI in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 23 oktober 2020.
Na ontvangst van het bericht van verweerder hierover en de reactie daarop van eisers, heeft de rechtbank bij brief van 3 november 2023 het onderzoek gesloten en is partijen medegedeeld dat binnen zes weken na de dagtekening van deze brief uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Op 30 juni 2020 heeft door een inspecteur, namens verweerder, een inspectie bij eiser plaatsgevonden. Tijdens deze inspectie is geconstateerd dat eiser 55 vogels van de soorten smient, wintertaling, pijlstaart, kuifeend, slobeend en krakeend onrechtmatig in bezit heeft. In verband daarmee zijn deze 55 vogels met spoed bestuursrechtelijk in bewaring genomen.
1.2
Op 2 juli 2020 heeft de inspecteur aan eiser mondeling bestuursdwang aangezegd.
1.3
Op 3 juli 2020 heeft eiser per e-mail aan verweerder bericht dat hij afstand doet van de 55 vogels. Hierop heeft verweerder per e-mail van 3 juli 2020 gereageerd met de mededeling wat de gevolgen van spoedeisende bestuursdwang zijn en welke kosten nog bij eiser in rekening zullen worden gebracht.
1.4
Bij besluit van 13 juli 2020 heeft verweerder zijn beslissing om op 30 juni 2020 met spoed bestuursdwang zonder voorafgaande last toe te passen, op schrift gesteld. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.5
Bij brief van 19 augustus 2020, met als onderwerp “afronding onderzoek Wet natuurbescherming”, heeft verweerder eiser medegedeeld voornemens te zijn de vogels te schenken aan een derde.
1.6
Bij brief van 25 augustus 2020 heeft eiser verweerder verzocht een DNA-verwantschapsonderzoek te laten uitvoeren, zodat hij kan aantonen dat de vogels gekweekt zijn. Vervolgens is tussen verweerder en eiser per e-mail hierover gecorrespondeerd. Verweerder heeft in een e-mail van 23 oktober 2023 aangegeven navraag te hebben gedaan bij de NVWA en bij NFI en commerciële laboratoria (onder andere Gendika BV). Per e-mail van 23 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser bericht dat bij NFI en commerciële laboratoria geen mogelijkheden blijken te zijn om verwantschapsonderzoek bij vogels te laten verrichten. Per e-mail van 3 november 2020 heeft eiser aan verweerder bericht dat hij geen DNA-verwantschapsonderzoek meer wenst, en dat de vogels niet meer vastgehouden hoeven te worden.
1.7
Bij brief van 16 december 2020 heeft verweerder eiser medegedeeld dat weliswaar op 19 augustus 2020 een afrondingsbrief is gestuurd, maar dat eiser daarna heeft verzocht om een verwantschapsonderzoek en dat daarom de kosten voor het langer bewaren van de vogels bij eiser in rekening zullen worden gebracht.
1.8
In de beslissing op bezwaar van 17 december 2020 is eisers bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld zodat dit in rechte vast staat.
1.9
Bij brief van 27 januari 2021 heeft verweerder eiser bericht voornemens te zijn de kosten van de bestuursdwang, bestaande uit vervoer, opvang, verzorging en kosten voor medische verzorging, ten bedrage van € 4.983,86, bij eiser in te vorderen. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld ten aanzien van dit voornemen een zienswijze in te dienen. Daarna zal beslist worden of de kosten wel of niet ingevorderd worden. Bij brief van 9 februari 2021 heeft eiser op dit voornemen gereageerd.
1.1
In het primaire besluit heeft verweerder naar aanleiding van de zienswijze besloten de aan de bestuursdwang verbonden kosten over de periode van 18 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 niet ten laste van eiser te laten komen. Dit heeft tot gevolg dat de kosten over de periode van 30 juni 2020 tot en met 17 augustus 2020 en van 1 oktober 2020 tot en met 4 november 2020 bij eiser in rekening worden gebracht en dat een lager bedrag dan
€ 4.983,86, namelijk € 3.262,61, wordt ingevorderd.
1.11
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat gemaakte kosten na een afstandsverklaring bij de overtreder in rekening mogen worden gebracht, aangezien het afstand doen van een dier de overtreder niet vrijwaart voor de aansprakelijkheid voor de kosten die redelijkerwijs nog gemaakt moeten worden na de afstandsverklaring. In verband met het verzoek tot het doen van verwantschapsonderzoek was het niet mogelijk om de vogels al in eigendom aan een derde over te dragen. Verweerder gaat daarom niet mee in eisers verzoek om de kosten te beperken tot de kosten die gemaakt zijn in de periode van 30 juni 2020 tot en met 3 juli 2020, dan wel de kosten op nihil te bepalen. Het duurde – vóór het verzoek om onderzoek – tot 17 augustus 2020 voor de dieren bij derden konden worden ondergebracht. De dieren konden niet in het wild worden uitgezet en het was niet toegestaan deze beschermde soorten bij particulieren onder te brengen. Dit zijn vertragende factoren. Ook ging het om een groot aantal vogels. In dit geval moest er enige tijd worden genomen om de vogels op de juiste manier bij derden onder te brengen. Naar aanleiding van eisers verzoek om een verwantschapsonderzoek heeft verweerder de mogelijkheden hiertoe onderzocht en contact opgenomen met medewerkers van de NVWA en van het NFI. Als eiser eerder zelf onderzoek had gedaan naar de mogelijkheden van het doen van verwantschapsonderzoek, had dat tijd gescheeld, en hadden de vogels eerder kunnen worden vrijgegeven. Gelet op het bovenstaande gaat verweerder niet mee in eisers verzoek om de invorderingskosten te beperken tot de periode van 30 juni 2020 tot en met 3 juli 2020, 1 oktober 2020 tot en met 13 oktober 2020 en 23 oktober 2020 tot en met 4 november 2020.
1.12
In beroep heeft eiser hiertegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of hij zelf als bewaarder aangesteld kon worden. Eiser verzorgde de dieren immers goed. Indien hij als bewaarder was aangesteld, hadden de betreffende kosten niet gemaakt hoeven worden. Ook moet rekening worden gehouden met de afstandsverklaring op 3 juli 2020. De kosten die na 3 juli 2020 zijn gemaakt, zijn dus nodeloos gemaakt en voor die kosten mag eiser niet opdraaien. Eiser is van mening dat met het verzochte verwantschapsonderzoek niet is teruggekomen op de afstandsverklaring. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 22 december 2015, ECLI:NL:CBB:2015:454. Het is redelijk om alleen de kosten over de periode van 30 juni 2020 tot en met 3 juli 2020 in rekening te brengen, en die kosten zijn nihil. Uit de correspondentie met verweerder had eiser niet zonder meer moeten begrijpen dat het verzoek om verwantschapsonderzoek een intrekking van de afstandsverklaring behelsde. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van het CBb van 26 maart 2019, ECLI:NL:CBB:2019:127, waarin is overwogen dat een bestuursorgaan duidelijk en expliciet moet zijn in zijn uitlatingen. Verweerder heeft in het besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de vogels pas op 17 augustus 2020 konden worden vrijgegeven en waarom dit zo lang heeft moeten duren. Ook heeft verweerder niet bericht waar de vogels uiteindelijk zijn geplaatst. Verweerder mag de kosten gemaakt in de periode van 3 juli 2020 tot 17 augustus 2020 dan ook niet afwentelen op eiser. Ook de kosten over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 4 november laat verweerder ten onrechte voor rekening van eiser komen, nu hij op 3 juli 2020 afstand heeft gedaan van de dieren. Verweerder heeft ten onrechte anderhalve maand genomen voor het opnemen van contact met de medewerkers van NVWA en NFI, zeker nu niet inzichtelijk is gemaakt wat verweerder precies heeft gedaan in die tijd en met wie zij contact had. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser een onderzoeksplicht heeft ten aanzien van het verwantschapsonderzoek. Eiser kan alleen bij Gendika BV navraag doen, niet bij NFI. Volgens eiser is het onterecht dat de onzekerheden over het verrichten van nader onderzoek volledig aan eiser worden toegeschreven, terwijl verweerder een professionele procespartij is met ervaring op dit gebied.
1.13
Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft verweerder zich ten aanzien van de kosten over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 4 november 2020 op het standpunt gesteld dat het niet onredelijk is dat die kosten voor rekening van eiser komen. Eisers verzoek tot het doen van verwantschapsonderzoek leidde ertoe dat de vogels langer vast gehouden moesten worden. Eisers verzoek heeft ertoe geleid dat verweerder vanaf 25 augustus 2020 hierover overleg heeft gepleegd met de NVWA. Ook leidde de nieuw verkregen informatie weer tot nieuwe vragen. De communicatie per e-mail, zowel met eisers gemachtigde als met organisaties als het NFI en de NVWA heeft de nodige tijd in beslag genomen. Verweerder heeft eisers gemachtigde er steeds op gewezen dat de extra kosten die ontstaan waren als gevolg van (het verkennen van) een onderzoek voor rekening van eiser komen. Verweerder verwijst naar de bijgevoegde correspondentie.
1.14
In reactie daarop heeft eiser aangevoerd dat de kosten over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 23 oktober 2020 niet voor zijn rekening dienen te komen, omdat verweerder te veel tijd heeft genomen om te onderzoeken of het doen van verwantschapsonderzoek mogelijk is. Ook is niet onderzocht waaruit dit onderzoek door verweerder bestond. Op 25 september 2020 heeft het NFI aan verweerder bericht dat verwantschapsonderzoek bij vogels niet mogelijk was. Toch heeft verweerder tot 23 oktober 2020 gewacht met het verzenden van de inhoud van deze e-mail aan eiser. Daarmee heeft verweerder de opvangkosten laten oplopen. Ook had op een andere manier onderzoek gedaan kunnen worden, namelijk door het trekken van veren, en was dan het vasthouden van de vogels niet nodig geweest, aldus eiser.
2.1
In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor diens rekening behoren te komen.
2.2
In artikel 5:30, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien een meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken nadat zij is meegevoerd, kan worden teruggegeven, het bestuursorgaan de zaak kan verkopen. In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat, indien naar het oordeel van het bestuursorgaan verkoop niet mogelijk is, het de zaak om niet aan een derde in eigendom kan overdragen of laten vernietigen.
2.3
In artikel 7.4, vierde lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) is bepaald dat, indien niet tot terugzending of tot invrijheidstelling in de natuurlijke leefomgeving als bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid wordt besloten, de kosten van verzorging, huisvesting of opslag binnen Nederland geheel of gedeeltelijk in rekening kunnen worden gebracht bij de eigenaar van het dier.
3.1
In deze procedure is slechts het invorderingsbesluit in geschil. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de kosten over de gehele in rekening gebrachte periode daadwerkelijk ten laste van eiser dienen te komen. Het betreft de kosten over de periode van 30 juni 2020 tot 18 augustus 2020 en van 1 oktober 2020 tot en met 4 november 2020. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend omdat geen sprake is van kosten die redelijkerwijs niet ten laste van eiser kunnen komen en overweegt daartoe als volgt.
3.2
Dat eiser afstand heeft gedaan van zijn vogels, betekent niet dat kosten, die daarna redelijkerwijs zijn gemaakt voor de opvang, verzorging en behandeling van de vogels, niet meer bij hem in rekening kunnen worden gebracht. Dat volgt uit vaste jurisprudentie [1] .
Daarbij komt dat verweerder, naar aanleiding van eisers verzoek om verwantschapsonderzoek, de mogelijkheid tot het doen van een dergelijk onderzoek diende te onderzoeken, en de vogels gedurende die periode niet konden worden vrijgegeven. De vogels dienden in bewaring te blijven voor het geval een verwantschapsonderzoek zou plaatsvinden. Dat heeft tot gevolg dat ook de kosten voor het in bewaring houden van de vogels tijdens het onderzoeken of verwantschapsonderzoek mogelijk was, voor rekening van eiser komen.
3.3
Gelet op het bovenstaande doet de vraag of met het verzochte verwantschapsonderzoek is teruggekomen op de afstandsverklaring niet ter zake, en behoeft de stelling dienaangaande en de daarbij aangehaalde rechtspraak dan ook geen verdere bespreking.
3.4
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom het in eerste instantie tot 17 augustus 2020 duurde tot de vogels konden worden vrijgegeven en mocht de kosten over de periode van 3 juli 2020 tot en met 17 augustus 2020 bij eiser in rekening brengen.
3.5
Ten aanzien van de periode van 1 oktober tot en met 4 november 2020 geldt dat, zo oordeelt de rechtbank met verweerder, de vogels nog niet konden worden vrijgegeven gedurende de periode dat verweerder onderzocht of het doen van verwantschapsonderzoek mogelijk is. Verweerder heeft dit duidelijk gecommuniceerd aan eiser, en hem erop gewezen dat de kosten daarvan voor zijn rekening komen. Uit de door verweerder toegestuurde stukken blijkt voorts dat de periode van onderzoek door verweerder naar de mogelijkheden van verwantschapsonderzoek niet onredelijk lang is geweest. Het inwinnen van advies bij onderzoeksinstanties als de NVWA en het NFI heeft tijd gekost. Verweerder heeft hierover met eiser via de e-mail gecommuniceerd, waardoor eiser wist welke actie verweerder had uitgezet. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder onnodig lange tijd geen actie heeft ondernomen. Eiser heeft zelf navraag gedaan bij Gendika BV en Gendika BV heeft hem bericht dat verwantschapsonderzoek niet mogelijk was. Toch heeft eiser de bevindingen van verweerder verder afgewacht, waardoor de kosten verder opliepen.
3.6
Ten aanzien van de door eiser geopperde methode van onderzoek waarbij kan worden volstaan met het trekken van veren heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat als dat mogelijk was geweest, het NFI verweerder daarover wel had ingelicht en in ieder geval eerst informatie moest worden afgewacht. Ook heeft eiser niet onderbouwd waarom naar zijn mening de methode van het trekken van veren wel mogelijk zou zijn. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het doen van verwantschapsonderzoek door het trekken van veren niet mogelijk was.
3.7
Eisers stelling dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eiser zelf als bewaarder aangesteld kon worden, en dat hij de vogels prima zelf in bewaring kon houden, slaagt niet. Vast staat immers dat terecht bestuursdwang is toegepast, vanwege het houden van vogels in strijd met de Wet natuurbescherming. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de vogels dan in beginsel worden meegevoerd en dat alleen in uitzonderingsgevallen, als een dier vanwege dierenwelzijn niet vervoerd mag worden, er aanleiding kan zijn om de vogels niet mee te nemen. De dieren worden meegenomen, omdat het (voorlopig) achterlaten van de dieren bij de overtreder het risico met zich brengt dat de overtreder de dieren laat “verdwijnen”. Hiertegenover heeft eiser niet onvoldoende onderbouwd waarom in zijn geval een uitzondering had moeten worden gemaakt.
3.8
Niet wordt ingezien waarom eiser op de hoogte zou moeten worden gesteld van de plaats waar de vogels worden herplaatst, en dat eisers belang minder zwaar weegt dan het belang van privacy van de derde die de vogels in eigendom verkrijgt. Verweerder heeft toegelicht dat in het verleden het niet beschermen van de privacy van die derde ertoe leidde dat de degene wiens vogels in bewaring zijn genomen verhaal ging halen bij die derde, hetgeen onwenselijk is en dient te worden voorkomen.
4. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van het CBb van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CBB:2018:568.