Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2019 in de zaak tussen
[naam 2], te [plaats 1] (appellante II), appellanten
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Last onder bestuursdwang (18/422) en last onder dwangsom (18/423)
De invorderingsbeschikkingen (18/425)
Kostenbesluit (18/422)
Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder deze kosten terecht bij appellanten in rekening heeft gebracht. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Appellanten hebben ter zitting de e-mailcorrespondentie in het geding gebracht ten aanzien van de afspraak voor het houden van een inspectie op 3 februari 2017. Uit deze correspondentie blijkt dat verweerder, in een e-mailbericht van 2 februari 2017, de vraag stelt wie aanwezig zal zijn bij de inspectie, waarbij verweerder toelicht dat wanneer naast appellante II ook appellant I aanwezig zal zijn, verweerder vanuit veiligheidsoverwegingen genoodzaakt is de inspectie in de aanwezigheid van de politie te doen, en dat alleen wanneer appellant I niet aanwezig is, wordt afgezien van de inzet van politie. In een e-mailbericht van diezelfde dag antwoordt appellante II, bij monde van haar advocaat, dat appellant I niet aanwezig zal zijn bij de inspectie, dat zijzelf en eventueel haar zusje aanwezig zijn, en dat in ieder geval medewerking wordt verleend aan de inspectie, zodat er op dat punt geen probleem is. Het College overweegt dat appellanten uit deze e-mailcorrespondentie niet zonder meer hadden moeten begrijpen dat de inspectie en de daaraan verbonden teruggave van de paarden in het geheel niet door zou gaan als er een ander familielid van appellante II bij de inspectie aanwezig zou zijn dan in eerste instantie per e-mailbericht was doorgegeven. Voorts is het College niet gebleken dat er voorafgaand aan de inspectie of bij aankomst op de locatie signalen waren dat de aanwezigheid van de neef van appellante II tot zodanige problemen zou leiden dat de inspectie en de teruggave van de dieren niet kon doorgaan. Ook ziet het College niet in waarom verweerder de inspectie niet alsnog in de aanwezigheid van de politie kon uitvoeren in geval verweerder zich daartoe vanuit veiligheidsoverwegingen genoodzaakt achtte, zoals verweerder had aangegeven in zijn e-mailbericht in het geval appellant I tegen de afspraak in toch aanwezig zou zijn. Naar het oordeel van het College heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het appellanten verweten kan worden dat de inspectie op 3 februari 2017 niet kon doorgaan en het om die reden noodzakelijk was om de paarden vanaf 3 februari 2017 langer in de opvang te houden. Verweerder heeft ten onrechte de kosten die zijn gemaakt voor de opvang voor de paarden in de periode 3 februari 2017 tot en met 22 februari 2017 bij appellant in rekening gebracht.
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen
Conclusie
De beroepen die zijn gericht tegen de bestreden besluiten die zien op de lasten onder dwangsom, de lasten onder bestuursdwang, en de invorderingsbeschikkingen zijn gegrond voor zover daarbij afwijzend is beslist op het verzoek om een dwangsom toe te kennen en de bestreden besluiten worden in zoverre vernietigd. Het College zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, zelf in de zaak voorzien en aan appellant I en appellant II elk een dwangsom van in totaal € 3.300,- toekennen. Het College zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen gedeelte van de bestreden besluiten die zien op de lasten onder dwangsom, de lasten onder bestuursdwang, en de invorderingsbeschikkingen. Voor het overige zijn deze beroepen ongegrond.
Het beroep tegen het kostenbesluit is gegrond. Het College zal het kostenbesluit vernietigen. Het geconstateerde gebrek aan het kostenbesluit kan niet worden hersteld. Het College ziet daarom aanleiding om in zoverre zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het kostenbesluit wordt herroepen.
Beslissing
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten die zien op de brieven inzake het toepassen van bestuursdwang en de brieven inzake voorwaarden voor teruggave inbeslaggenomen dieren ongegrond;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten die zien op de lasten onder dwangsom, de lasten onder bestuursdwang, en de invorderingsbeschikkingen gegrond voor zover daarbij afwijzend is beslist op het verzoek om een dwangsom toe te kennen;
- vernietigt de bestreden besluiten die zien op de lasten onder dwangsom, de lasten onder bestuursdwang, en de invorderingsbeschikkingen in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen gedeelte van de bestreden besluiten die zien op de lasten onder dwangsom, de lasten onder bestuursdwang, en de invorderingsbeschikkingen;
- stelt de hoogte van de door verweerder aan appellant I verschuldigde dwangsom vast op € 3.300,-;
- stelt de hoogte van de door verweerder aan appellante II verschuldigde dwangsom vast op € 3.300,-;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten die zien op de lasten onder dwangsom, de lasten onder bestuursdwang, en de invorderingsbeschikkingen voor het overige ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het kostenbesluit gegrond;
- herroept het kostenbesluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het kostenbesluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 150,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van