ECLI:NL:CBB:2015:454

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
13/229
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang en proceskostenveroordeling in dierenverwaarlozingszaak

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant, die dieren hield, werd geconfronteerd met een besluit van de staatssecretaris tot toepassing van spoedbestuursdwang vanwege overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Op 14 augustus 2012 voerden toezichthouders van de NVWA een controle uit bij de appellant, waarbij werd vastgesteld dat de dieren in verwaarloosde omstandigheden verkeerden. De toezichthouders constateerden dat 95% van de dieren geen toegang had tot voer en schoon drinkwater en dat de huisvesting sterk vervuild was. De staatssecretaris besloot daarop om de dieren mee te voeren en op te slaan, wat leidde tot een proces over de rechtmatigheid van deze beslissing.

De appellant betwistte de noodzaak van de spoedbestuursdwang en stelde dat hij in staat was om de situatie te verbeteren zonder dat de dieren in beslag genomen hoefden te worden. Het College oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, gezien de ernstige verwaarlozing van de dieren en het feit dat de appellant niet in staat was om de situatie zelfstandig te verbeteren. Het College bevestigde dat de toepassing van bestuursdwang gerechtvaardigd was en dat de kosten die aan de appellant in rekening waren gebracht voor de opvang van de dieren, in beginsel terecht waren. Echter, het College oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte kosten in rekening had gebracht voor dieren waarvan de appellant afstand had gedaan. Het kostenbesluit II werd vernietigd en de staatssecretaris werd opgedragen een nieuw kostenbesluit te nemen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van dierenhouders en de bevoegdheden van de overheid om in te grijpen bij verwaarlozing van dieren. Het College bevestigde de noodzaak van spoedbestuursdwang in situaties waarin het welzijn van dieren in gevaar is, maar stelde ook grenzen aan de kosten die aan de dierenhouder in rekening kunnen worden gebracht.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/229
11201

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2015 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. J.R. Goppel),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld-Van den Bosch).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de beslissing tot toepassing van spoedbestuursdwang op 14 augustus 2012, wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) door appellant, op schrift gesteld. Op laatstgenoemde datum heeft verweerder besloten tot het meevoeren en opslaan van 188 dieren van appellant (slangen, schildpadden, kikkers, salamanders, muizen, ratten en cavia’s).
Bij uitspraak van 20 december 2012 heeft de voorzieningenrechter in het College het verzoek van appellant tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 12 augustus 2013 (kostenbesluit I) heeft verweerder de kosten van de bestuursrechtelijke handhaving bij appellant in rekening gebracht.
Appellante heeft naar aanleiding van dit besluit aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] en W.K. Getreuer.
Bij beslissing van 27 mei 2014 heeft het College de behandeling ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld een nieuw kostenbesluit te nemen.
Bij besluit van 7 juli 2014 (kostenbesluit II) heeft verweerder kostenbesluit I ingetrokken en een nieuw kostenbesluit genomen.
Bij brief van 7 augustus 2014 heeft appellant hierop gereageerd.
Bij brief van 18 september 2014 heeft verweerder een (tweede) aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 29 september 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door W.K. Getreuer.

Overwegingen

1.1
Artikel 36, eerste lid, van de Gwd bepaalde, ten tijde van belang, dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Ingevolge artikel 36, derde lid, van de Gwd was een ieder verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen. Ingevolge artikel 37 van de Gwd was het de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden. Verweerder was op grond van artikel 106 van de Gwd bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
1.2
Ingevolge artikel 5:31, tweede lid, van Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
1.3
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Op 14 augustus 2012 hebben [naam 3] en [naam 4] , toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), een controle uitgevoerd in de woning van appellant. Uit het door [naam 3] opgemaakte en ondertekende Controleverslag Dierkwelling, gedateerd 4 september 2012, blijkt onder meer het volgende:
“(…) Op 14 augustus 2012 zijn wij, [naam 3] en [naam 4] , omstreeks 13.00 uur ter plaatse
gekomen. Wij troffen voor de woning de collega’s van de Politie aan. Zij deelden ons nogmaals hun bevindingen mee: In en om de woning is het een enorme puinhoop, overal ligt glas, er lopen stinkdieren, twee honden en een kat los, er staan plastic bakjes met gifslangen, en zijn enkele terraria met gifslangen en salamanders, in de tuin staan plastic bakken met schildpadden, er is een perkje met landschildpadden, in een hok zitten cavia’s, er staat een hok met kippen en duiven, in de schuur zijn bakken met ratten en muizen. Alles ziet er verwaarloosd uit. Hierop hebben wij de woning, na verkregen toestemming, betreden en geconstateerd, dat de omschrijving van de collega’s van de Politie correct waren. (…) Hierop hebben we dierenartsen van de NVWA verzocht om de situatie ter plaatse te onderzoeken. Dit is gebeurd en twee dierenartsen, [naam 5] en [naam 2] , kwamen tot de conclusie, dat er hier sprake was van het onthouden van de nodige zorg en het (zonder redelijk doel) pijn veroorzaken bij de meeste van de aanwezige dieren. Ook werd vastgesteld, dat aan deze situatie, op korte en lange termijn geen verandering zou kunnen komen. Hierop hebben wij telefonisch contact opgenomen met DR Bestuursrechtelijke handhaving GWWD en Ffw. Gesproken is met de heer [naam 6] en [naam 7] . Nadat wij hen van het vorenstaande op de hoogte hadden gesteld, hebben we, in opdracht van DR, de heer [naam 1] , mondeling bestuursdwang aangezegd. Tevens hebben wij de opdracht gekregen om de meeste dieren mee te voeren en op te slaan. (…)"
2.2
[naam 2] en [naam 5] , beiden als dierenarts werkzaam bij de NVWA, verklaren in een door hen opgestelde en ondertekende Diergeneeskundige Verklaring van 27 augustus 2012 over de situatie die zij tijdens de controle aangetroffen onder meer het volgende:
"(…) Vraag 2 In welke lichamelijke toestand heeft u de dieren aangetroffen?
(…)
- Circa 95% van de dieren beschikten niet over voer en schoon drinkwater.
- Circa 90% van de boxen en verblijven waarin de dieren gehuisvest werden zijn sterk vervuild met oude ontlasting, voerresten, ed.
- 2 Kadavers van giftige slangen los gevonden tussen de verblijven op de 1e verdieping. 1 kadaver van een slang in verblijf bij andere levende slang aangetroffen. Meerdere kadavers in de vriezer naast het diervoeder gevonden.
In deze situatie kan de lichamelijke toestand van bepaalde dieren niet goed beoordeeld worden.
° De algemene gezondheidstoestand van de groep cavia’s, muizen en ratten is matig. Een aantal dieren zijn schuw en enkele zeer magere dieren met een slechte vacht. De individuele dieren zijn in deze situatie niet te beoordelen.
° De schildpadden dienen door een specialist onderzocht te worden op gewicht, vervorming van hun schild en eventueel infectiezieken (schimmel en parasieten).
° De salamanders en kikkers dienen eveneens door een specialist onderzocht te worden betreffende hun lichamelijke toestand en specifieke huisvesting voorwaarden voor de desbetreffende soort.
° De lichamelijke toestand van de slangen kan in deze situatie niet veilig beoordeeld worden. Er is geen ruimte beschikbaar om de slangen veilig te hanteren zonder ontsnappingsgevaar. Een reptielenspecialist dient deze dieren nader te onderzoeken op gewicht, specifieke eisen van huisvesting voor de desbetreffende soort, enz.
De dieren zijn zeker onthouden van de nodige algemene zorg (geschikt permanent hygiënisch verblijf, vers drinkwater), zie vraag 5.
(…)
Vraag 5 Is de gezondheid en/of welzijn van de dieren naar uw mening benadeeld?
de gezondheid: Ja
Omdat:
De ontoereikende verzorging van de dieren met gepast voer en drinkwater verlaagt de
weerstand van de dieren. Ze worden vatbaarder voor infecties en ziektes.
Wegens zeer slechte hygiëne, zoals vuile verblijven met o.a. ontlasting, voederresten en
vervellinghuid, kadaver, vuil drinkwater en vervuild voer, en overbevolking van dieren in en
om het huis is de infectiedruk sterk verhoogd. In oude ontlasting, oude voederresten en oud
drinkwater en kadavers komen veel ziekteverwekkers voor (parasieten, virussen, bacteriën).
De combinatie van geen gepaste huisvesting en een zeer slechte hygiëne leidt tot een hoog
risico voor de gezondheid van de dieren. Er zijn reeds meerdere kadavers aangetroffen. (…)
het welzijn: Ja
Omdat:
° Honger, dorst of onjuiste voeding: Circa 95% van de dieren hadden geen beschikking over
voer en schoon drinkwater.
° Thermaal en fysiek ongerief (…) meerdere dieren beschikten niet over een geschikte
huisvesting (bijv. geen dag-nacht ritme, warmtelampen, zonmogelijkheden,
schuilmogelijkheden, dunne bodembedekking).
° Verwonding of ziektes;
° Angst en chronische stress, want o.a. zwakke dieren werden niet apart gehuisvest. Tevens
werden vrouwelijke en mannelijke bij meerdere diersoorten niet gescheiden gehouden.
Dit levert chronische stress op.
° Meerdere dieren waren niet vrij om normaal, soorteigen gedragspatroon te vertonen. (…)
Vraag 9 Welke diergeneeskundige handelingen en/of verzorging stelt u voor, en binnen welk
termijn? (Kan eigenaar dit zelf of is diergeneeskundige hulp of andere hulp noodzakelijk)
Gezien het groot aantal dieren en de huidige situatie in en om het huis zie ik de heer [naam 1] er
niet toe in staat bepaalde zaken in deze situatie zelf te herstellen zonder bijkomende hulp:
° De slangen kunnen in deze situatie niet veilig verzorgd en onderzocht worden. Op dit
moment is er te weinig ruimte in dit huis (vanwege veel persoonlijke eigendommen) voor het
aantal slangen om een geschikt verblijf te geven. Tevens dienen de slangen door een
reptielenspecialist nader onderzocht te worden op hun lichamelijk toestand en specifieke
eisen van huisvesting voor de desbetreffende soort, enz.
° De schildpadden dienen door een specialist onderzocht te worden op gewicht, vervorming
van hun schild en eventueel infectiezieken (schimmel en parasieten).
° De salamanders en kikkers dienen eveneens door een specialist onderzocht te worden
betreffende hun lichamelijke toestand en specifieke huisvesting voorwaarden voor de
desbetreffende soort.
° De individuele cavia’s zijn in deze situatie niet te beoordelen. Hun vacht dient onderzocht te
worden. Differentiaal diagnostisch vermoed ik een mijtinfectie waarvoor de dieren behandeld
dienen te worden.
° De knaagdieren dienen beter gehuisvest te worden in minder grote aantallen en de
vrouwelijke van de mannelijke dieren gescheiden houden. Onder andere om inteelt te
voorkomen. Tevens dient hun lichamelijke toestand individueel onderzocht te worden. De
muizen en ratten werden mijn inziens enkel gehouden om mee te fokken en te gebruiken als
slangenvoer. In 3 bakken werden jongen aangetroffen en in de vriezer werden veel kadavers
van volwassen en jonge knaagdieren bewaard.
De heer [naam 1] kan zelf de honden, katten en stinkdieren door een lokale praktijkdierenarts
algemeen laten onderzoeken, ontwormen, antivlo en evt. anti-teek behandeling en vaccinaties
geven of een vaccinatie bewijs tonen. (…)
De volière met vogels regelmatig schoonmaken van vogelpoep en meerdere drinkbakken met
vers water en eetbakken met gepast voeder continu beschikbaar stellen. (…)
Vraag 11 Welke andere maatregelen dienen genomen te worden om het benadeelde welzijn
van de dieren op te heffen?
Alle reptielen (slangen, schildpadden), amfibieën (kikker, salamanders), knaagdieren (ratten,
muizen en cavia’s) zijn meegevoerd en opgeslagen om ze de geschikte huisvesting per direct te kunnen geven om het benadeelde dierenwelzijn op te heffen. (…)
Vraag 12 Acht u het noodzakelijk dat de dieren worden meegevoerd en opgeslagen in belang
van de gezondheid/het welzijn van de dieren? (…)
Ja.
Omdat:
Het gaat om een groot aantal dieren en verblijven. Het welzijn en de gezondheid van de dieren
vraagt om een directe opheffing van de tekortkomingen. Het gehele huis en de voor en achtertuin met schuur en de verblijven van de meeste dieren zijn dusdanig vervuild en rommelig dat een herstel ter plaatse op korte termijn niet mogelijk is. Tevens mag op grond van de algemene slechte indruk van het houden van deze dieren gesteld werden dat de houder van de dieren niet in staat is de dieren adequaat te verzorgen. (…)
De giftige slangen werden op een gevaarlijke manier gehouden met een reële kans van
ontsnappen uit hun verblijf wat een reëel gevaar is voor de volks- en diergezondheid van de
inwonende en omwonenden mensen en dieren van dit huis. Bij het meevoeren en opslaan van
deze dieren is dus tevens deels tegemoet gekomen aan het benadeelde welzijn van de overige
dieren in huis. (…)"
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het opgemaakte Controleverslag Dierkwelling en de Diergeneeskundige Verklaring van de dierenartsen van de NVWA blijkt dat sprake is van structurele verwaarlozing van de dieren van appellant qua verzorging, voeding en huisvesting. Daarbij wijst verweerder erop dat ongeveer 95% van de dieren niet beschikte over voer en schoon drinkwater en ongeveer 90% van de boxen en verblijven waarin de dieren gehuisvest werden sterk vervuild was met oude ontlasting, voerresten en dergelijke en dat volgens de dierenartsen sprake was van ontoereikende verzorging van de dieren waardoor de weerstand van de dieren was verlaagd en de gezondheid en het welzijn van de dieren was aangetast. Verweerder is van mening dat appellant de waarnemingen van de toezichthouders en dierenartsen van de NVWA onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en dat terecht is geconstateerd dat appellant de artikelen 36 en 37 van de Gwd heeft overtreden. Verweerder was dus bevoegd handhavend op te treden. Aangezien de dieren al enige tijd de nodige zorg ontbeerden en appellant, vanwege het grote aantal dieren, niet in staat werd geacht de situatie zelfstandig zonder bijkomende hulp te herstellen, is terecht overgegaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang.
3.1
Bij het kostenbesluit I heeft verweerder een bedrag van € 108.450,53 bij appellant in rekening gebracht. Dit bedrag is het totaal van de facturen die verweerder heeft ontvangen voor het transport van de dieren naar de opslaghouder, de opvangkosten over de periode 14 augustus 2012 tot en met 13 maart 2013 en dierenartskosten.
3.2
Bij het kostenbesluit II – dat kostenbesluit I vervangt – heeft verweerder een bedrag van € 81.086,30 bij appellant in rekening gebracht. Dit bedrag is het totaal van de facturen die verweerder heeft ontvangen voor het transport van de dieren naar de opslaghouder, de opvang- en de dierenartskosten over de periode 14 augustus 2012 tot 1 februari 2013.
Het beroep tegen het bestreden besluit
4. Appellant betoogt dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang. Hij stelt dat de situatie niet zodanig spoedeisend was dat hem geen begunstigingstermijn hoefde te worden gegeven en zelfs het nemen van een schriftelijk besluit niet kon worden afgewacht. Appellant erkent dat door omstandigheden de situatie van de dieren op 14 augustus 2012 niet ideaal was, maar de situatie was volgens hem niet zodanig slecht dat de dieren onmiddellijk uit hun vertrouwde omgeving moesten worden weggehaald. Hij stelt dat dit de dieren geen goed heeft gedaan, dat een groot deel van de in bewaring genomen dieren is overleden en dat het in het belang van de dieren beter was geweest als hem de gelegenheid was geboden binnen een bepaalde termijn wel omschreven verbeteringen aan te brengen. Appellant stelt dat hij, zo nodig met hulp van derden, in staat zou zijn geweest de nodige verbeteringen aan te brengen zonder dat de dieren in bewaring zouden zijn genomen. Dat pas na vier maanden is geconstateerd dat eiser deze verbeteringen daadwerkelijk heeft aangebracht wil niet zeggen dat hij deze verbeteringen niet op kortere termijn had kunnen doorvoeren.
4.1
Het College overweegt dienaangaande als volgt. Uit het Controleverslag Dierkwelling, de Diergeneeskundige Verklaring en de door verweerder overgelegde foto’s blijkt dat op 14 augustus 2012 in en om de woning van appellant zeer veel dieren aanwezig waren, de dieren in vrijwel alle gevallen niet konden beschikken over voer en schoon drinkwater, voor deze dieren passende huisvesting veelal ontbrak, de huisvesting van de dieren vaak sterk was vervuild en een aantal dode dieren werd aangetroffen. Het College stelt vast dat appellant de bevindingen en conclusies uit het Controleverslag Dierkwelling en de Diergeneeskundige Verklaring onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Hij erkent dat de situatie voor de dieren ten tijde van de controle op 14 augustus 2012 niet ideaal respectievelijk slecht was. Ter zitting op 27 mei 2014 heeft appellant verklaard dat hij destijds al enkele maanden bezig was met een verbouwing in zijn huis en het daarom nogal rommelig was. Volgens appellant zaten er dieren in Curver-boxen om naar de universiteit van Bonn te worden getransporteerd, om daar te blijven tot de situatie weer op orde was. Naar zijn zeggen verbleven de dieren al enkele weken in deze boxen, maar werden ze goed verzorgd.
Het College ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies uit het Controleverslag Dierkwelling en de Diergeneeskundige Verklaring. De door appellant overgelegde verklaringen van schildpadexpert [naam 8] en professor [naam 9] hebben geen betrekking op de situatie in en om de woning van appellant op 14 augustus 2012. Die verklaringen kunnen dus niet afdoen aan de bevindingen en conclusies uit het Controleverslag Dierkwelling en de Diergeneeskundige Verklaring. Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich op grond van de bevindingen en conclusies uit het Controleverslag Dierkwelling en de Diergeneeskundige Verklaring terecht op het standpunt gesteld dat appellant de artikelen 36 en 37 van de Gwd heeft overtreden. Verweerder was bevoegd om met toepassing van artikel 106 van de Gwd handhavend op te treden.
4.2
Het College is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant, vanwege het grote aantal dieren dat aanwezig was in en om zijn woning, niet in staat kon worden geacht op korte termijn de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen in de huisvesting en verzorging van deze dieren. In aanmerking nemende voorts dat het de dieren al enige tijd aan de nodige verzorging ontbrak, is verweerder in dit geval terecht overgegaan tot het terstond toepassen van bestuursdwang. Vanwege de daarbij in acht te nemen proportionaliteit heeft verweerder de toepassing van bestuursdwang op goede gronden beperkt tot het meevoeren en in bewaring nemen van de reptielen, amfibieën en knaagdieren van appellant, en appellant in staat geacht zelf op korte termijn zorg te kunnen dragen voor het verbeteren van de huisvesting en/of verzorging van de honden, katten, stinkdieren, vogels en vissen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Appellant betoogt verder dat het besluit tot het toepassen van spoedbestuursdwang te laat bekend is gemaakt.
5.1
Het College is van oordeel dat een tijdsverloop van zestien dagen tussen de toepassing van bestuursdwang en het opschriftstellen en bekendmaken van de beslissing nog kan worden aangemerkt als een zo spoedig mogelijk na de toepassing van de bestuursdwang bekend gemaakt besluit in de zin van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb. Ook deze beroepsgrond slaagt niet
.
6
.Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, zal ongegrond worden verklaard.
Het beroep tegen de kostenbesluiten
7. Verweerder heeft het kostenbesluit I ingetrokken en vervangen door het kostenbesluit II. Appellant heeft geen belang meer bij een zelfstandige beoordeling van het beroep tegen het kostenbesluit I. Het College zal daarom het beroep tegen dat besluit niet‑ontvankelijk verklaren.
8. Appellant betoogt dat verweerder in het kostenbesluit II ten onrechte een bedrag van € 81.086,30 aan hem in rekening heeft gebracht. Hij is van mening dat voor het houden van de dieren een veel te hoog bedrag in rekening wordt gebracht. Appellant voert aan dat niet duidelijk is hoe de opvangkosten voor het houden van de verschillende dieren tot stand zijn gekomen, en dat in het kostenbesluit II andere dagprijzen worden gehanteerd dan in het kostenbesluit I. Appellant voert verder aan dat in het kostenbesluit II ten onrechte kosten in rekening worden gebracht voor het houden van dieren tot 14 maart 2013, terwijl appellant al ruim vóór die tijd afstand heeft gedaan van een groot aantal dieren. Appellant verwijst in dit verband naar een e‑mailbericht van zijn gemachtigde aan een medewerker van verweerder van 16 oktober 2012.
8.1
Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift uiteengezet dat de dagtarieven per op te vangen dier zijn bepaald, en dat deze zijn opgebouwd uit de componenten voer, verzorging en huisvesting. Het verschil in tarieven voor de schildpadden en de slangen hangt samen met het verschil in grootte en leeftijd van de dieren. De tarieven zijn door middel van een aanbesteding tot stand gekomen. Verweerder deelt niet het standpunt van appellant dat deze met het e-mailbericht van 16 oktober 2012 afstand zou hebben gedaan van de dieren en de opvangkosten na deze datum niet meer voor zijn rekening komen. Verweerder is van mening dat appellant met zijn verzoek om voorlopige voorziening beoogd heeft de dieren terug te krijgen, en dat daarmee de toestemming om de dieren te verkopen is komen te vervallen.
8.2
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in het kostenbesluit II te hoge aantallen dieren ten grondslag zijn gelegd aan de berekening van de aan appellant in rekening gebrachte opvangkosten. Dit geldt voor de kosten van de opvang van knaagdieren in de maand augustus, voor de kosten van de opvang van schildpadden in de maanden augustus, september en oktober en voor de kosten van de opvang van gifslangen in de maanden augustus, september, oktober en november. Verweerder heeft het bedrag dat aan appellant in rekening wordt gebracht ter zitting verlaagd tot € 80.442,16.
8.3
Het College stelt vast dat verweerder, anders dan appellant stelt, blijkens het bij kostenbesluit II gevoegde overzicht de opvangkosten tot (uiterlijk) 1 februari 2013 aan appellant in rekening heeft gebracht. Het College is van oordeel dat verweerder in het tweede aanvullend verweerschrift en ter zitting voldoende duidelijk heeft gemaakt hoe de tarieven voor de opvang van de dieren tot stand zijn gekomen. Het College ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze tarieven onjuist of onredelijk zijn. Hetzelfde geldt, na de door verweerder ter zitting daarop gegeven nadere toelichting, voor de door verweerder gehanteerde aantallen dieren.
8.4
Ten aanzien van de stelling van appellant dat hem in het kostenbesluit II ten onrechte kosten in rekening worden gebracht voor het houden van dieren tot 14 maart 2013, terwijl hij al ruim vóór die tijd afstand had gedaan van een groot aantal dieren, overweegt het College als volgt. In het e-mailbericht van 16 oktober 2012 heeft de gemachtigde van appellant het volgende aan verweerder bericht:
“Geachte heer [naam 6] ,
Naar aanleiding van ons telefoongesprek van hedenmiddag bevestig ik hierbij het volgende:
1. De heer [naam 1] zal een voorlopige voorziening vragen bij de Voorzieningenrechter in de
rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, met het doel om de 79 dieren terug te krijgen die op grond van de Flora- en Faunawet in beslag zijn genomen alsmede de dieren die vermeld staan op de lijst die ik u bij e-mail van 15 oktober 2012 heb toegezonden;
2. De heer [naam 1] doet afstand van de dieren die niet staan vermeld op de lijst van 79 dieren die in
beslag zijn genomen op grond van de Flora- en Faunawet en de dieren die niet staan vermeld op de
lijst die ik u bij e-mail van 15 oktober 2012 heb toegezonden;
3. De 79 dieren die op grond van de Flora-en Faunawet in beslag zijn genomen alsmede de dieren die vermeld staan op de lijst die ik u bij e-mail van 15 oktober 2012 heb toegezonden zullen in bewaring blijven tot het moment waarop de Voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening zal hebben beslist.
lk meen de gemaakte afspraak hiermee juist te hebben weergegeven. Zo niet, dan verneem ik dat
graag per omgaande.
Hoogachtend,
J.R.Goppel”.
Het College is van oordeel dat dit e-mailbericht niet anders kan worden begrepen dan dat appellant op 16 oktober 2012 afstand heeft gedaan van, voor zover hier van belang, de dieren die verweerder in het kader van de toepassing van bestuursdwang op grond van de Gwd heeft meegevoerd en in bewaring genomen, behalve de dieren die staan vermeld op de lijst die appellant bij een e-mailbericht van 15 oktober 2012 aan verweerder heeft gestuurd. De 38 dieren die op deze lijst staan wilde appellant terug. De overige dieren konden, zo blijkt uit het e-mailbericht van 15 oktober 2012, wat appellant betreft worden verkocht. Zoals blijkt uit het gestelde onder 1. van het e‑mailbericht van 16 oktober 2012 wilde appellant met het verzoek om voorlopige voorziening, dat is ingediend op 6 november 2012, bewerkstelligen dat, voor zover hier van belang, de op de lijst bij het e-mailbericht van 15 oktober 2012 vermelde dieren aan hem zouden worden teruggegeven. Niet is gebleken dat (verweerder mocht begrijpen dat) appellant wenste terug te komen van zijn besluit om afstand te doen van de andere dieren, daargelaten wat de betekenis van zodanig terugkomen zou kunnen zijn. Verweerder had dan ook het e-mailbericht van 16 oktober 2012 als uitgangspunt moeten nemen voor het berekenen van de opvangkosten die aan appellant in rekening werden gebracht.
8.5
Het College is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder voor de periode 16 oktober 2012 tot 1 februari 2013 ten onrechte de opvangkosten voor alle dieren die in het kader van de toepassing van bestuursdwang op grond van de Gwd bij appellant zijn meegevoerd en in bewaring genomen aan appellant in rekening heeft gebracht. Verweerder mocht voor de periode 16 oktober 2012 tot 1 februari 2013 alleen die opvangkosten in rekening brengen die betrekking hebben op de 38 dieren waarvan appellant teruggave wenste en waarvan hij geen afstand heeft gedaan. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat deze 38 dieren reeds direct na 10 december 2012 bij hem hadden kunnen worden teruggeplaatst, kan hem dit niet baten. Verweerder heeft terecht erop gewezen dat uit de rapportage van Getreuer van 10 december 2012 niet volgt dat de dierenhuisvesting bij appellant (zoals deze stelt) op die datum in orde was.
9. Het beroep tegen het kostenbesluit II is gegrond. Dit besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College gaat ervan uit dat verweerder daarbij waar nodig ook de onjuistheden in het kostenbesluit II, zoals die ter zitting door hem naar voor zijn gebracht, zal herstellen.
10. Omdat het College het beroep gegrond verklaart, zal het College bepalen dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Het College zal verweerder veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 27 mei 2014, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 29 september 2015, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan appellant een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
- verklaart het beroep dat is gericht tegen kostenbesluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep dat is gericht tegen kostenbesluit II gegrond;
- vernietigt kostenbesluit II;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw kostenbesluit te nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.470,-, te betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. J. Schukking en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. M.A. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.
w.g. R.R. Winter w.g. M.A. Voskamp