ECLI:NL:RBDHA:2024:5415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL23.19832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingetrokken beëindigingsbesluit tijdelijke bescherming en terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, die de Indiase nationaliteit heeft en tijdelijk in Nederland verbleef onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen een beëindigingsbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn recht op tijdelijke bescherming per 4 september 2023 zou beëindigen. De staatssecretaris heeft echter op 6 februari 2024 dit beëindigingsbesluit ingetrokken, en op 8 februari 2024 een brief gestuurd waarin werd uitgelegd dat eiser tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. Eiser heeft desondanks zijn beroep tegen het ingetrokken beëindigingsbesluit gehandhaafd, met het argument dat hij nog steeds belang heeft bij de beoordeling van dit beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van de staatssecretaris geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het terugkeerbesluit van 7 maart 2024 niet kan worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het ingetrokken beëindigingsbesluit, omdat hij na de intrekking weer rechtmatig verblijf heeft verkregen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de staatssecretaris al heeft aangeboden om proceskosten te vergoeden voor het beroep tegen het beëindigingsbesluit.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL23.19832
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser, V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

1. In het besluit van 3 juli 2023 (hierna: het beëindigingsbesluit) heeft de staatssecretaris meegedeeld dat eisers recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023.
2. Eiser heeft tegen het beëindigingsbesluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De rechtbank heeft dit beroep op 24 augustus 2023 op een zitting van de enkelvoudige kamer behandeld in Breda.1 Het onderzoek is vervolgens gesloten.
4. De voorzieningenrechter heeft op 1 september 2023 uitspraak gedaan op eisers verzoek om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.19833). De voorzieningenrechter heeft het beëindigingsbesluit geschorst totdat op het beroep is beslist.
5. Op 14 september 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en meegedeeld de verdere behandeling van het beroep aan te houden, in afwachting van een uitspraak van de hoogste bestuursrechter (hierna: de Afdeling).2
6. Op 6 februari 2024 heeft de staatssecretaris meegedeeld dat het beëindigingsbesluit is ingetrokken. Op 8 februari 2024 heeft de staatssecretaris een brief gestuurd waarin staat dat eiser tot en met 4 maart 2024 tijdelijke bescherming heeft en dat hij voor 4 maart 2024 een nieuw terugkeerbesluit krijgt. Eiser heeft na een vraag daarover van de rechtbank meegedeeld dat hij het beroep handhaaft.
7. Op 29 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter de op 1 september 2023 getroffen voorlopige voorziening aangevuld. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat verzoeker de
1. Dat betekent dat de zaak is behandeld door één rechter.
2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde blijft behouden tot vier weken nadat definitief op dit beroep is beslist.
8. Op 28 februari 2024 zijn partijen uitgenodigd voor de behandeling van het beroep op zitting door een enkelvoudige kamer. Op 7 maart 2024 is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.3
9. Op 5 maart 2024 heeft eiser bij de rechtbank apart beroep ingesteld tegen de brief van 8 februari 2024 (NL24.9117). Eiser heeft later meegedeeld dat hij dat beroep handhaaft als gericht tegen het terugkeerbesluit van 7 maart 2024. Deze uitspraak gaat daar verder niet over.
10. Op 7 maart 2024 heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit van diezelfde datum toegevoegd aan het digitale dossier.
11. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
12. De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 in Breda op de zitting behandeld samen met het beroep van eiser met het zaaknummer NL24.9117. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J.E. Hynd als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
13. De rechtbank heeft het onderzoek na afloop van de behandeling op zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond en feiten
14. Eiser heeft de Indiase nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Hij verbleef in 2022 in Oekraïne, waar hij een tijdelijke verblijfsvergunning had. Eiser is na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne naar Nederland gevlucht.
15. Aan eiser is in Nederland tijdelijke bescherming verleend als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming4 en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit.5 Deze tijdelijke bescherming is aan eiser verleend, omdat de staatssecretaris ook tijdelijke bescherming bood aan derdelanders met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne die vanuit daar naar Nederland zijn gevlucht (hierna: derdelanders).
15. In een brief van de staatssecretaris van 18 juli 2022 heeft de staatssecretaris meegedeeld dat hij gaat stoppen met het verlenen van tijdelijke bescherming aan derdelanders vanaf 19 juli 2022.6 Bij derdelanders die al tijdelijke bescherming hadden
3 Dat betekent dat de zaak wordt behandeld door drie rechters.
4 Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
5 Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
gekregen zou deze bescherming op 4 maart 2023 eindigen. Dit is later verlengd met zes maanden, tot 4 september 2023.6
17. De Afdeling heeft op 17 januari 2024 een oordeel gegeven over het moment van beëindiging van de tijdelijke bescherming.7 Volgens die uitspraak eindigt de tijdelijke bescherming van deze groep niet op 4 september 2023, maar van rechtswege op 4 maart 2024.
Op welke besluiten heeft dit beroep betrekking volgens eiser?
18. Eiser stelt dat hij nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het ingetrokken beëindigingsbesluit. Daarnaast stelt hij dat het beroep van rechtswege betrekking heeft op de brief van 8 februari 2024 en het terugkeerbesluit van 7 maart 2024.
Heeft eiser nog belang bij het beroep tegen het ingetrokken beëindigingsbesluit?
19. Omdat het beëindigingsbesluit van 3 juli 2023 is ingetrokken, kan de rechtbank dat besluit alleen vernietigen als eiser daar belang bij heeft.8
20. De rechtbank volgt niet de algemene stelling van eiser dat hij belang heeft bij het beroep tegen het ingetrokken beëindigingsbesluit omdat het besluit veel meer onjuistheden bevat dan de staatssecretaris heeft genoemd. Het bedoelde belang ziet namelijk niet op de gestelde onrechtmatigheid van het bestreden besluit, maar op wat bereikt kan worden bij de eventuele vaststelling daarvan.9 Eiser heeft geen belang bij deze vaststelling als zodanig.
20. Eiser voert verder aan dat hij nog steeds belang heeft bij het beroep tegen het beëindigingsbesluit omdat in dit besluit ten onrechte is gesteld dat alleen sprake is van procedureel rechtmatig verblijf. De vraag of eiser slechts procedureel rechtmatig verblijf heeft gehad, is volgens eiser van belang voor de opbouw van zijn verblijfsrechten. Als wordt vastgesteld dat hij een verblijfsvergunning had moeten krijgen, hoeft hij niet te voldoen aan het mvv-vereiste10 bij een nieuwe verblijfsaanvraag. Daarnaast kan hij in dat geval gemakkelijker in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid.
20. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden geen belang opleveren bij een beoordeling van het beroep tegen het ingetrokken beëindigingsbesluit. Die argumenten gaan over de juistheid van dat besluit, maar dat besluit is ingetrokken. Vanaf de intrekking van het beëindigingsbesluit had eiser ook weer rechtmatig verblijf. Daarbij komt dat de mogelijkheid dat eiser een nieuwe verblijfsaanvraag zal doen waarbij zijn eerdere verblijfstitel van belang is, een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Deze omstandigheden leveren daarom ook geen actueel belang op, terwijl dit wel is vereist.11 Daarnaast kan de vraag naar de aard en opbouw van het verblijfsrecht aan de orde komen in het kader van een
6 TK 2022-2023, 19637, nr. 3070.
7 De vindplaats van deze uitspraak is: ECLI:NL:RVS:2024:32.
8 Artikel 6:19, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9 Zie rechtsoverweging 1.1. van de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855.
10 Het vereiste dat hij over een machtiging tot voorlopig verblijf moet beschikken.
11 Uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404.
eventuele aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning. Tot slot wijst de rechtbank nog op het informatiebericht 2024/1212 waarin staat dat de staatssecretaris in november 2023 akkoord is gegaan met een vrijstelling van het mvv-vereiste voor ontheemden die niet langer onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen.
23. De rechtbank volgt tot slot niet de stelling van eiser dat hij belang heeft omdat de staatssecretaris niet meer aan de ambtshalve beoordeling van de artikelen 3.6 en 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zou toekomen als dit beroep wordt ingetrokken. Door de intrekking van het beëindigingsbesluit heeft eiser opnieuw rechtmatig verblijf verkregen. Daarom is een beoordeling op grond van artikel 3.6 en 3.6ba van het Vb in het kader van het beroep tegen het beëindigingsbesluit niet van belang. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd waarom er in zijn persoonlijke situatie aanleiding bestaat voor een dergelijke toetsing.

Is de brief van 8 februari 2024 een besluit en heeft dit beroep ook op deze brief betrekking?

24. Op 8 februari 2024 heeft eiser een brief gekregen van de staatssecretaris waarin staat uitgelegd dat hij tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, dat het oude besluit van de staatssecretaris niet meer geldt en dat eiser vóór 4 maart 2024 een nieuw terugkeerbesluit zal krijgen.
25. Eiser stelt dat deze brief moet worden aangemerkt als besluit13 en dat dit beroep ook gericht is tegen deze brief.14 Deze brief heeft volgens eiser rechtsgevolg omdat deze kan worden gezien als verlenging van zijn verblijfsdocument. Daarnaast moet de informatiebrief worden gezien als een besluit over zijn verblijfsrecht.
26. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat deze brief geen besluit is, omdat deze brief geen ander of nieuw rechtsgevolg in het leven roept. De rechtbank volgt daarom ook niet de stelling van eiser dat deze brief geldt als verlenging van het recht op tijdelijke bescherming, dan wel als een besluit over eisers verblijfsrecht. De rechtbank stelt eerst vast dat in de inleiding van deze brief is opgenomen dat de brief gaat over wat de uitspraak van de Afdeling betekent voor eisers recht op verblijf in Nederland. Dat het doel van deze brief informeren is, blijkt ook uit de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 24 januari 2024.15 Specifiek houdt deze brief niet meer in dan de enkele mededeling aan eiser dat zijn tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming per 4 maart 2024 van rechtswege is vervallen. Deze mededeling is dan ook niet op een rechtsgevolg gericht. De wijziging in de rechtspositie van eiser vloeit namelijk niet voort uit een besluit van de staatssecretaris tot beëindiging van de tijdelijke bescherming, maar – zoals de staatssecretaris stelt – rechtstreeks uit de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde besluitvorming van de Raad. De mededeling is dan ook niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief bevat daarnaast ook geen terugkeerbesluit, maar alleen een aankondiging daarvan. Ook op dit punt is met de brief geen rechtsgevolg beoogd. Dit betekent dat de brief geen besluit is en dus niet op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bij de beoordeling in dit beroep kan worden betrokken.
12 IB 2024/12 Vrijstelling mvv-vereiste voor derdelanders die niet meer onder de RTB vallen.
13 In de zin van artikel 1:3 van de Awb.
14 Eiser wijst op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
15 TK 2023-2024, 19637, nr. 3200.
Heeft dit beroep ook betrekking op het terugkeerbesluit van 7 maart 2024?
27. Eiser en de staatssecretaris hebben zich op het standpunt gesteld dat het terugkeerbesluit in deze procedure aan de orde kan komen. De staatssecretaris wijst in dit verband nog op de omstandigheid dat niet volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser.
28. Het terugkeerbesluit van 7 maart 2024 is naar het oordeel van de rechtbank geen besluit tot intrekking van het beëindigingsbesluit. Het beëindigingsbesluit was namelijk al expliciet ingetrokken vóór het nemen van het terugkeerbesluit. Om dezelfde reden kan het terugkeerbesluit niet worden aangemerkt als een besluit tot wijziging van dat eerdere besluit. Tot slot kan het terugkeerbesluit ook niet worden aangemerkt als een besluit tot vervanging van het eerdere besluit. Het beëindigingsbesluit heeft duidelijk een andere strekking dan het besluit van 7 maart 2024. Het oude besluit betreft een beëindiging van het rechtmatig verblijf als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, terwijl het besluit van 7 maart 2024 alleen een terugkeerbesluit is. Daarbij komt dat het beëindigingsbesluit geen meeromvattende beschikking is en ook geen terugkeerbesluit bevat. In tegenstelling tot het standpunt van eiser en de staatssecretaris betekent dit dat het terugkeerbesluit niet op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bij de beoordeling in dit beroep kan worden betrokken.

Conclusie en gevolgen

29. Eiser heeft geen belang meer bij de beoordeling van dit beroep. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep met nummer NL23.19832 niet-ontvankelijk is.
30. De staatssecretaris heeft zich op 6 februari 2024 al bereid verklaard € 1.750 euro aan proceskosten te vergoeden voor het beroep tegen het beëindigingsbesluit. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.16
16 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1106 en 6 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1393.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzitter, en mr. M.L. Weerkamp en mr. M.J. Schouw, leden, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.