ECLI:NL:RBDHA:2024:5375
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit over hoogte WAO-uitkering en toerekening van inkomsten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte van zijn WAO-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.F. van de Ven, was het niet eens met het besluit van 16 januari 2023, waarin zijn uitkering over 2020 op € 0,- was vastgesteld, omdat hij in dat jaar een inkomen van € 43.798,- had. Eiser stelde dat de methode die het Uwv had gekozen voor de toerekening van zijn inkomsten niet correct was, omdat deze niet recht deed aan zijn werkelijke situatie, vooral omdat hij in het derde kwartaal van 2020 een veel hogere omzet had behaald.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. T. Eversteijn. De rechtbank overwoog dat de wetgeving en de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van toepassing waren, en dat de inkomsten van een zelfstandige op jaarbasis moeten worden vastgesteld. De rechtbank volgde de vaste rechtspraak dat de inkomsten gelijkelijk over het jaar moeten worden toegerekend, en dat de informatie van de Belastingdienst als uitgangspunt moet dienen. Eiser's argumenten werden door de rechtbank niet gevolgd, en de rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was. Er werd geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, met een termijn van zes weken voor indiening.