ECLI:NL:CRVB:2015:2873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/17 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en fiscale winstcomponenten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarbij de appellant, die tot zijn pensioengerechtigde leeftijd een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), in geschil is over de uitbetaling van zijn uitkering over de jaren 2008 en 2009. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan. De appellant ontving tot 1 augustus 2009 een WAZ-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in een besluit van 9 oktober 2012 bepaald dat de uitkering over de jaren 2008 en 2009 niet wordt uitbetaald vanwege inkomsten uit arbeid. Dit besluit werd in een later besluit van 8 maart 2013 gedeeltelijk herzien, maar de rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat de vrijval van de Fiscale Oudedagsreserve (FOR) en de herinvesteringsreserve als inkomsten uit arbeid moeten worden aangemerkt, conform de fiscale wetgeving. De appellant voerde in hoger beroep aan dat deze vrijvallen geen verband houden met arbeid en dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet was veranderd. De Centrale Raad van Beroep onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en stelde dat de appellant gehouden is aan zijn fiscale keuzes. De Raad benadrukte dat de inkomsten van een zelfstandige in fiscale zin moeten worden vastgesteld op basis van de nettowinst en dat de vrijval van reserves in de jaren 2008 en 2009 tot de fiscale winst moet worden gerekend.

De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de fiscale regels rechtvaardigden. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/17 WAZ
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 november 2013, 13/2238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Appellant is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.W. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op
1 augustus 2009 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
1.2.
Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het Uwv beslist dat de uitkering over de jaren 2008 en 2009 niet wordt uitbetaald in verband met inkomsten uit arbeid.
1.3.
Bij besluit van 8 maart 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 oktober 2012 gegrond verklaard, en de uitkering over 2008 alsnog uitbetaald naar de fictieve arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat bij het beantwoorden van de vraag of inkomsten van een zelfstandige als inkomen uit arbeid in het kader van artikel 58 van de WAZ moeten worden aangemerkt, in beginsel doorslaggevende betekenis toekomt aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte - en door de fiscus gehonoreerde - keuze. Van die keuze kan slechts worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De vrijval van de Fiscale Oudedagsreserve (FOR) in 2008 moet gerekend worden tot de fiscale nettowinst. Er is derhalve sprake van inkomsten uit arbeid. Hetzelfde geldt voor de in 2009 vrijgevallen herinvesteringsreserve, welke is ontstaan door de verkoop van een melkquotum in 2006, die door appellant als herinvesteringsreserve is geboekt.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verplichte vrijval uit de FOR een bijzondere bate is en geen verband houdt met arbeid. In zijn mate van arbeidsongeschiktheid is niets veranderd. Hetzelfde geldt voor de vrijgevallen herinvesteringsreserve. Bovendien is die reserve vrijgevallen in december 2009 toen appellant geen WAZ-uitkering meer ontving. Tot 1 augustus 2009 is het bedrijf van appellant verliesgevend geweest.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Zowel de vrijval van de FOR als de herinvesteringsreserve zijn componenten die in respectievelijk 2008 en 2009 tot de fiscale winst dienen te worden gerekend. Conform vaste jurisprudentie van de Raad, waar de rechtbank ook naar verwezen heeft, dienen zij dan ook tot de inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 58 van de WAZ te worden gerekend. Voor bijzondere omstandigheden om van dat uitgangspunt af te wijken ziet de Raad, evenals de rechtbank, geen aanleiding. Appellant heeft, met innachtname van de fiscale regelgeving, keuzes gemaakt met betrekking tot de FOR en het door hem verkochte melkquotum en kan, ook voor de in deze procedure te beantwoorden vraag, aan die keuzes gehouden worden.
4.3.
Over de grond dat de herinvesteringsreserve pas is vrijgevallen op een moment dat appellant geen WAZ-uitkering meer ontving, namelijk in december 2009, overweegt de Raad het volgende. Conform vaste rechtspraak dient voor de vaststelling van het inkomen uit arbeid van een zelfstandige te worden uitgegaan van de nettowinst in fiscale zin. Aan de positie van een zelfstandige is, anders dan aan die van de werknemer in loondienst, in het algemeen inherent dat de inkomsten die hij feitelijk gedurende het boekjaar geniet, niet in dat boekjaar van week tot week, of van maand tot maand, met de vereiste exactheid komen vast te staan, maar dat zij pas na enige tijd, na afloop van het boekjaar, aan de hand van de jaarstukken kunnen worden vastgesteld. De door een zelfstandige in een bepaald boekjaar behaalde inkomsten dienen in beginsel gelijkelijk te worden toegerekend aan alle samenstellende tijdvakken van dat jaar. Terecht heeft het Uwv dan ook de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in 2009 bepaald op grond van de fiscale winst in 2009. Dat de vrijval van de herinvesteringsreserve feitelijk is gegenereerd in de laatste maand van 2009 doet daar niet aan af. Het vaststellen van het inkomen per boekjaar strekt er mede toe om het risico van positieve en negatieve uitschieters in bepaalde maanden over een grotere periode te spreiden. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 26 september 2000, 97/2438 AAW en 98/7868 AAW, gepubliceerd in USZ 2000/301.
4.4.
Het hoger beroep kan niet slagen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E. Dijt en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Crum

AP