In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door de rechtbank Den Haag. Eisers, een gezin dat recentelijk is verhuisd, hebben een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor extra verhuis- en inrichtingskosten. In het primaire besluit van 18 juli 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk de aanvraag gedeeltelijk goedgekeurd, maar de overige kosten afgewezen. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 5 september 2022 gehandhaafd, waarop eisers beroep hebben ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 20 november 2023 behandeld. Eisers voerden aan dat de tegemoetkoming op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van € 2.500,- niet toereikend was voor hun verhuis- en inrichtingskosten. De rechtbank oordeelt dat de Wmo-tegemoetkoming een passende en toereikende voorliggende voorziening is, waardoor er geen recht op bijzondere bijstand bestaat volgens artikel 15 van de Participatiewet (Pw). De rechtbank concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de Wmo-tegemoetkoming niet voldoende was en dat hun keuzes voor de inrichting van de woning voor hun rekening komen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter en is openbaar uitgesproken op 4 januari 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.