ECLI:NL:RBDHA:2024:5334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
22/6293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door de rechtbank Den Haag. Eisers, een gezin dat recentelijk is verhuisd, hebben een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor extra verhuis- en inrichtingskosten. In het primaire besluit van 18 juli 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk de aanvraag gedeeltelijk goedgekeurd, maar de overige kosten afgewezen. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 5 september 2022 gehandhaafd, waarop eisers beroep hebben ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 20 november 2023 behandeld. Eisers voerden aan dat de tegemoetkoming op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van € 2.500,- niet toereikend was voor hun verhuis- en inrichtingskosten. De rechtbank oordeelt dat de Wmo-tegemoetkoming een passende en toereikende voorliggende voorziening is, waardoor er geen recht op bijzondere bijstand bestaat volgens artikel 15 van de Participatiewet (Pw). De rechtbank concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de Wmo-tegemoetkoming niet voldoende was en dat hun keuzes voor de inrichting van de woning voor hun rekening komen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter en is openbaar uitgesproken op 4 januari 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigden: mr. I. Colen en mr. F. Hoeseini).

Inleiding

In het primaire besluit van 18 juli 2022 heeft verweerder de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor meerkosten in verband met een verhuizing toegekend tot een bedrag van € 216,- in de vorm van een lening. Verweerder heeft de aanvraag voor de overige kosten afgewezen.
Met het bestreden besluit van 5 september 2022 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eisers hebben met urgentie een eengezinswoning toegewezen gekregen op het adres [adres] in [plaats].
1.2.
Bij besluit van 17 mei 2022 heeft verweerder aan eisers een tegemoetkoming toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ter hoogte van
€ 2.500,- voor verhuis- en inrichtingskosten.
1.3.
Eisers hebben op 27 juni 2022 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Participatiewet (Pw), omdat de toegekende tegemoetkoming op grond van de Wmo niet toereikend was. De gemachtigde van eisers heeft in een e-mail van 30 augustus 2022 een kostenoverzicht gestuurd waaruit blijkt dat eisers € 3.228,02 hebben besteed aan het opknappen van de woning.
1.4.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een huisbezoek plaatsgevonden bij eisers. In de rapportage over de aanvraag heeft de rapporteur beschreven dat de woning van eisers – anders dan in de aanvraag was vermeld – niet leeg is maar juist van alle luxe is voorzien. Hij stelt vast dat in de woning meubels staan waaronder een grote ziteenheid. Verder benoemt hij de aanwezigheid van twee grote koelkasten, een grote tafel met stoelen en nette bedden in alle slaapkamers. In de woonkamer hing volgens de rapporteur een forse led-TV. Uit de rapportage volgt dat eiseres bij het huisbezoek desgevraagd heeft verteld dat zij nog een kast nodig heeft in de keuken voor de etensspullen. Volgens de rapporteur lagen de restanten van een oude kast in de tuin. De rapporteur heeft geconstateerd dat er raambekleding ontbrak in de slaapkamers en in de gang.
Naar aanleiding van deze rapportage heeft verweerder de aanvraag opgevat als een aanvraag voor raambekleding en een keukenkast. Verweerder heeft vervolgens met het primaire besluit bijzondere bijstand toegekend voor raambekleding in de gang en de vier slaapkamers tot een bedrag van € 216,- in de vorm van een lening. De aanvraag is afgewezen voor zover die zag een voorraadkast voor de keuken, omdat de noodzaak voor vervanging van de kast niet kon worden vastgesteld.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen recht op bijzondere bijstand bestond op grond van artikel 15 van de Pw, omdat de tegemoetkoming op grond van de Wmo een passende en toereikende voorliggende voorziening vormde voor alle kosten die eisers moesten maken in verband met hun verhuizing en de inrichting alsmede de eerste maand huur. Volgens verweerder hebben eisers duurdere keuzes gemaakt ten aanzien van de stoffering van de woning dan de Nibud-normen aangeven, en is dat geen reden voor verstrekking van bijzondere bijstand. Hoewel volgens verweerder bij nader inzien ook ten aanzien van de raambekleding geen recht op bijzondere bijstand bestond, heeft hij de toekenning hiervan in bezwaar in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag van bijzondere bijstand voor de extra verhuis- en inrichtingskosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. Eisers hebben aangevoerd dat de Wmo-tegemoetkoming geen passende en toereikende voorziening is, omdat het forfaitaire bedrag van € 2.500,- in het geval van eisers niet voldoende was om alle kosten te voldoen. De nieuwe woning is veel groter dan de oude woning en eisers hebben naar eigen zeggen veel moeten investeren om de woning gebruiksklaar te maken voor het gezin. Ook hadden eisers een maand dubbele huurlasten omdat de woning eerst opgeknapt moest worden. De eerste huurnota was € 906,02 waardoor er van de € 2.500,- feitelijk nog maar € 1.600,- over was voor de verhuizing, stoffering en inrichting. De Nibud-norm voor de stoffering van een woning voor een gezin met zes kinderen ligt tussen de € 2.000,- en € 2.500,- waardoor eisers naar hun zeggen nog minimaal € 1.000,- tekort komen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de Wmo voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten op medische gronden als een voorliggende voorziening op bijstandverlening moet worden aangemerkt. [1] Artikel 15, eerste lid, van de Pw staat dan in beginsel aan (bijzondere) bijstandsverlening in de weg. Als de aanvrager van bijzondere bijstand meent dat de voorliggende voorziening niet passend of toereikend is, ligt het op zijn weg om dat aannemelijk te maken. [2]
5.3.
De rechtbank is gelet op bovengenoemde rechtspraak van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de Wmo-tegemoetkoming van € 2.500,- voor verhuis- en inrichtingskosten een toereikende en passende voorliggende voorziening is in de zin van artikel 15, eerste lid van de Pw, zodat er geen mogelijkheid was voor het verlenen van bijzondere bijstand. Voor zover eisers meenden dat de toegekende tegemoetkoming op grond van de Wmo tekortschoot, had het op hun weg gelegen bezwaar te maken tegen het besluit tot toekenning hiervan. Eisers hebben dit niet gedaan. Dat eisers bij de inrichting van hun woning vervolgens keuzes hebben gemaakt die met de toegekende tegemoetkoming op grond van de Wmo niet worden gedekt, heeft verweerder terecht voor hun rekening gelaten.

Conclusie

6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraken van de CRvB van 13 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV9970 en van 29 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2433.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3789.