In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel en tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van de beperking in ‘humanitair niet-tijdelijk’. Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres en de kinderen tegen de intrekking en weigering van verlenging van de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid bij eiser. De voorzieningenrechter beoordeelt de verzoeken om een voorlopige voorziening van eisers.
Verweerder heeft de verblijfsvergunningen van eisers ingetrokken en de aanvraag van eiser tot wijziging van het doel van zijn vergunning afgewezen met de besluiten van 27 januari 2022. Met de bestreden besluiten van 17 juni 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij deze beslissing gebleven. Hangende beroep heeft verweerder eisers op 9 juni 2023 gehoord en op 21 juli 2023 aanvullende besluiten genomen. De rechtbank heeft de beroepen op 27 februari 2024 op zitting behandeld.
Eiser heeft in oktober 2018 aangifte gedaan van mensenhandel en is op grond daarvan in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk. Eiseres en de kinderen zijn met ingang van 26 augustus 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij eiser. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht per 11 augustus 2021 ingetrokken, omdat de officier van justitie heeft besloten om de zaak waarin de mensenhandel strafrechtelijk onderzocht werd, te seponeren.
De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank concludeert dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om af te wijken van zijn beleid en dat de besluiten van verweerder in stand blijven. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op de beroepen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.625,- en bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 736,- aan eisers moet vergoeden.