1.1Door eisers is de volgende situatie geschetst. Eisers zijn in Nederland aangekomen zonder hun ouders en opgevangen door familieleden, waar zij ook nu verblijven. De verwachting was dat de ouders van eisers binnen afzienbare tijd ook naar Nederland zouden afreizen, maar dat gebeurde niet. Het opvanggezin wist aanvankelijk niet wat zij moesten doen en het duurde even voordat zij hadden geaccepteerd dat er niets anders opzat dan te kijken naar manieren om het verblijf van eisers in Nederland te legaliseren. Toen eisers eind augustus/begin september 2018 bij Nidos bekend werden, is er vrijwel meteen contact gelegd met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om de situatie van eisers te bespreken. Omdat de insteek van Nidos en de andere betrokken partijen op dat moment was dat spoedige hereniging met hun ouders het beste zou zijn voor eisers, is daar in eerste instantie op ingezet. Nidos heeft samen met eisers zoveel mogelijk informatie verzameld om te proberen de ouders van eisers te traceren. Alle beschikbare informatie is gedeeld met de IND en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Later is ook de gemachtigde van eisers aangeschoven bij een gesprek met de IND en de DT&V. Toen is besloten dat er te weinig aanknopingspunten naar voren zijn gekomen in de initiatieven van zowel Nidos, de gemachtigde van eisers en de opvangouders als de IND en de DT&V voor de terugkeer van eisers naar (directe) familie en om eisers een asielaanvraag te laten indienen zodat een ambtshalve toets aan reguliere verblijfsgronden zou worden verricht. Tijdens de gesprekken die zijn gevoerd tussen Nidos, de IND en de DT&V is er, volgens de aantekeningen van de voogd van eisers, gesproken over de wijze waarop zou worden omgegaan met het gegeven dat eisers niet binnen een termijn van zes maanden een asielaanvraag hebben ingediend en dat daar in het belang van eisers welwillend naar zou worden gekeken, aldus eisers.
Vluchtelingschap dan wel subsidiaire bescherming
2. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers aan hun asielaanvragen geen redenen ten grondslag hebben gelegd die in verband staan met het vluchtelingschap dan wel subsidiaire bescherming.
Ambtshalve toetsing aan reguliere verblijfsgronden
3. Omdat eisers hun asielaanvragen niet binnen zes maanden na inreis in Nederland hebben ingediend, heeft verweerder besloten niet ambtshalve te beoordelen of eisers in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.6a, eerste lid, en artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Verweerder wijst er in dit verband op dat uit het gesprek waarnaar eisers verwijzen slechts volgt dat wanneer er gronden zouden zijn waarvoor een asielvergunning kan worden verleend, er coulanter zou worden omgegaan met de termijn van zes maanden waarbinnen een asielaanvraag moet worden ingediend. Omdat van zulke gronden niet is gebleken, wijkt verweerder van die termijn niet af. Verweerder acht in dit verband relevant dat eisers op 20 augustus 2019 besloten tot het indienen van een asielaanvraag, maar er pas op 18 december 2019 daadwerkelijk asielaanvragen zijn ingediend. Daaruit volgt volgens verweerder dat eisers zich niet hebben ingespannen zo snel als mogelijk asielaanvragen in te dienen. Gelet op artikel 3.6a, derde lid, van het Vb 2000 wordt de ambtshalve toets in dit geval niet uitgevoerd. Als eisers zich willen beroepen op artikel 8 van het EVRM, bijzondere individuele omstandigheden of het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, kunnen zij daartoe een reguliere aanvraag indienen, aldus verweerder.