ECLI:NL:RBDHA:2024:4960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
NL24.13389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023 en is sindsdien verlengd. De rechtbank heeft eerder al verschillende vervolgberoepen van eiser behandeld, waarbij telkens is geoordeeld dat de maatregel rechtmatig was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de maatregel van bewaring op 24 januari 2024 met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Gambia is, omdat de autoriteiten van Gambia niet meewerken aan gedwongen terugkeer. De rechtbank heeft deze beroepsgrond verworpen, omdat zij van mening is dat de Gambiaanse autoriteiten wel degelijk medewerking verlenen en dat eiser zelf niet voldoende meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023 en duurt nog voort.
2. De rechtbank heeft deze maatregel eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 21 augustus 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 24 oktober 2023. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 14 november 2023. [3] Op het derde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 11 december 2023. [4] Op het vierde vervolgberoep is beslist bij uitspraak 15 januari 2024. [5] Bij besluit van 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 (het verlengingsbesluit). Eisers beroep tegen dit besluit is beoordeeld en ongegrond verklaard bij uitspraak van 13 februari 2024. [6] Op het vijfde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 19 maart 2024. [7]
3. De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
4. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 3 april 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld. [8]

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toetsingskader

7. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
7.1.
Uit de uitspraak van 19 maart 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 12 maart 2024) rechtmatig is.

De beroepsgronden

Zicht op uitzetting
8. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Gambia ontbreekt. Volgens eiser zijn er namelijk concrete aanwijzingen dat de autoriteiten van Gambia niet meewerken aan gedwongen terugkeer. Eiser wijst daarbij op een rapport van de Europese Commissie van 15 juli 2021 (COM (2021) 413 final, 2021/0233) en de toelichting bij COM (2022)632. Volgens eiser blijkt hieruit dat er probleem bestonden én bestaan in de samenwerking tussen Gambia en de lidstaten en dat de samenwerking bij het overnameproces onvoldoende is. Verder voert eiser aan dat er geen recente cijfers beschikbaar zijn die de uitzetbaarheid naar Gambia bevestigen, waardoor volgens eiser het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ook ontbreekt en de staatssecretaris onvoldoende onderbouwt dat er wel zicht is op uitzetting is.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het rapport van de Europese Commissie van 15 juli 2021 waar eiser naar verwijst, is door de rechtbank al betrokken en beoordeeld in de uitspraak van 13 februari 2024 over het verlengingsbesluit. De rechtbank zag in het rapport geen reden voor het oordeel dat zicht op uitzetting ontbrak. De rechtbank ziet in deze, onderhavige zaak geen reden voor een ander oordeel. De toelichting bij COM(2022)632 verandert dit niet. De toelichting dateert van 9 november 2022 en gaat over de door de Europese Commissie genomen maatregel die ziet op het invoeren van hogere visumleges voor Gambiaanse onderdanen. De Europese Commissie heeft deze maatregel genomen omdat, kort samengevat, Gambia nog steeds onvoldoende medewerking verleent op het gebied van overname. Ondanks deze toelichting, is de rechtbank van oordeel dat in eisers geval niet is gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten voor eiser geen lp zullen verstrekken. Voor het zicht op uitzetting in dit geval is namelijk van belang dat – zoals ook is overwogen in de uitspraak van 13 februari 2024 – de Gambiaanse autoriteiten hebben ingestemd met een presentatie van eiser, de lp-aanvraag in behandeling hebben genomen en het onderzoek nog loopt. Niet is gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten geen medewerking verlenen aan eisers (gedwongen) uitzetting.
8.2.
Daar komt bij dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. Eiser voldoet hier niet aan. Dat is ook niet in geschil. Eiser heeft geweigerd om te verschijnen op geplande presentaties en maakt, bijvoorbeeld tijdens het vertrekgesprek op 21 maart 2024, duidelijk dat hij niet wil meewerken. Er is geen sprake van een situatie waarin ook de staatssecretaris geheel passief is. Daarmee is het zicht op uitzetting in beginsel gegeven.
8.3.
Voor zover eiser in dit kader een beroep heeft gedaan op de arresten Mikolenko en Massoud-arrest van het EHRM [9] , slaagt dit niet. Onder verwijzing naar de uitspraak van 1 april 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [10] , overweegt de rechtbank dat uit het arrest Mikolenko niet valt af te leiden dat inbewaringstelling niet mogelijk is als iemand weigert de voor zijn uitzetting noodzakelijke medewerking te verlenen. Wat het EHRM in het arrest overweegt, kan niet los worden gezien van de overige (specifieke) omstandigheden die zich voordeden in de zaak waarover het arrest gaat, waaronder de lange duur van de bewaring (bijna 4 jaar) en de mate waarin de autoriteiten in die periode activiteiten hadden ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen. In het licht van die omstandigheden, waar nog bij kwam dat de uitzetting vrijwel onmogelijk was geworden bij gebreke van de daarvoor vereiste medewerking van de betrokken vreemdeling, heeft het EHRM geoordeeld dat langere inbewaringstelling niet in het teken van diens uitzetting staat en die maatregel evenmin gedurende de gehele periode daarvan in dit teken heeft gestaan. Eisers situatie is niet vergelijkbaar met deze zaak. Eisers situatie is ook niet vergelijkbaar met de zaak waarover het Massoud-arrest gaat. In de zaak waarover dit arrest gaat was sprake van een detentie die 18 maanden duurde, waarbij de autoriteiten geen informatie hadden gegeven over het handelen met betrekking tot de uitzetting (hoe vaak zij verzoeken hadden gedaan om aan de benodigde documenten te komen, hadden bekeken of dit op een andere manier mogelijk was of in onderhandeling waren getreden met de autoriteiten van het land waar de persoon naar toe moest). Verder overwoog het EHRM in deze zaak dat het er niet van overtuigd was waarom niet met een andere maatregel kon worden volstaan nu sprake was van detentie op Malta, een klein eiland waarbij het onwaarschijnlijk is dat iemand ontvlucht.
8.4.
Het is wel zo dat eisers weigering om de voor zijn uitzetting noodzakelijke medewerking te verlenen, na verloop van tijd ertoe kan leiden dat zijn inbewaringstelling niet langer gerechtvaardigd is omdat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn meer bestaat. Ook hier geldt dat op eiser de plicht rust om actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. [11] Het is de rechtbank niet gebleken dat de noodzakelijke medewerking die eiser moet verlenen – het verschijnen op een presentatie – van dien aard is dat deze verder gaat dan redelijkerwijs van eiser kan worden verlangd. In eisers enkele stelling dat hij geen medewerking kán verlenen omdat hij niet terug durft te keren naar Gambia, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Lichter middel
9. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris moet volstaan met toepassing van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Daartoe voert eiser aan dat hij verschillende vrienden heeft in Nederland en ook langere tijd heeft verbleven in het AZC in Sneek. Eiser kan hier verblijven met een meldplicht.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft deze beroepsgrond al betrokken in de uitspraak van 19 maart 2024, over het vijfde vervolgberoep. De rechtbank ziet in deze zaak geen reden voor een ander oordeel. Eiser voert ook aan dat hij zich altijd goed heeft gedragen, maar daarmee komt het aangenomen risico op onttrekking niet te vervallen. Eiser voert verder aan dat het verblijf in bewaring zwaar op hem drukt en dit hem stress en slaapproblemen geeft. Hoewel de rechtbank dit begrijpt, leidt dit niet tot de conclusie dat aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling meer gewicht toekomt. De duur van de bewaring is immers het gevolg van eisers weigering om mee te werken aan zijn uitzetting. Ook eisers weigerachtige houding om mee te werken aan zijn uitzetting rechtvaardigt de conclusie dat een lichter middel niet doeltreffend zal zijn. De rechtbank concludeert dat aan het belang van de staatssecretaris bij voortduring van de maatregel vooralsnog, op dit moment, meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling.
Ambtshalve toets door de rechtbank
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [12]

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 21 augustus 2023, zaaknummer NL23.22395 (niet gepubliceerd).
2.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 24 oktober 2023, zaaknummer NL23.29989 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18113.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19569
5.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 januari 2024, zaaknummer NL24.122 (niet gepubliceerd).
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 13 februari 2024, zaaknummer NL24.3042 (niet gepubliceerd).
7.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 19 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3680.
8.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
9.Eiser noemt in zijn gronden een arrest van 8 oktober 2009, dat is de datum waarop het Mikolenko arrest is gewezen (nr. 10664/05, Mikolenko tegen Estland). Verder noemt eiser het nr. 24340/08, het nummer van het Massoud arrest (van 27 juli 2010, Massoud tegen Malta).
11.Uitspraak van 1 april 2010 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2010:BM0748.
12.Vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022, C, B, en X, ECLI:EU:C:2022:858.