ECLI:NL:RBDHA:2024:3680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 4 augustus 2023, is eerder getoetst in verschillende procedures. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de maatregel op 24 januari 2024 verlengd, wat door de rechtbank op 13 februari 2024 als ongegrond is verklaard. Eiser heeft op 12 maart 2024 zijn beroep behandeld via een beeldverbinding, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig, omdat de staatssecretaris tijdig een verlengingsbesluit heeft genomen en er geen noodzaak is voor een aparte verzwaarde belangenafweging. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen voor het toepassen van een lichter middel, zoals een meldplicht, en de rechtbank oordeelt dat er nog steeds risico's zijn dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Bovendien is er voldoende zicht op uitzetting naar Gambia, ondanks de beweringen van eiser dat dit niet het geval is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van de zittingsplaats Rotterdam van deze rechtbank van 21 augustus 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van de zittingsplaats Rotterdam van deze rechtbank van 24 oktober 2023. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 14 november 2023. [3] Op het derde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 11 december 2023. [4] Op het vierde vervolgberoep is beslist bij uitspraak 15 januari 2024. [5]
Bij besluit van 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 (het verlengingsbesluit). Eisers beroep tegen dit besluit is beoordeeld en ongegrond verklaard bij uitspraak van 13 februari 2024. [6]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. N. den Ouden, als waarnemer van zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4.1.
Uit de uitspraak van 13 februari 2024 over de verlengingsmaatregel volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 6 februari 2024) rechtmatig is.

Beroepsgronden

Verzwaarde belangenafweging
5. Eiser voert aan dat zijn bewaring op 31 januari 2024 zes maanden (180 dagen) voortduurde en dat de staatssecretaris op dat moment verplicht was om een verzwaarde belangenafweging te maken. De staatssecretaris heeft dit te laat gedaan. Uit de voortgangsrapportage blijkt namelijk dat de staatssecretaris de verzwaarde belangenafweging pas op 23 februari heeft gemaakt. Eiser wijst ter onderbouwing op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 januari 2019. [7]
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft op 24 januari 2024 een verlengingsbesluit genomen. Zoals onder 1.1. is genoemd, is dit besluit beoordeeld en ongegrond verklaard bij de uitspraak van 13 februari 2024. Naast het verlengingsbesluit dient niet nog een andere, aparte verzwaarde belangenafweging plaats te vinden. [8] Als eiser meent dat er een gebrek kleeft aan het verlengingsbesluit, dient hij dat aan te dragen in de procedures tegen dat besluit. De vraag of het verlengingsbesluit rechtmatig is, ligt in deze procedure niet voor.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een lichter middel dan de bewaring moet toepassen. Eiser heeft vrienden en familie in Nederland en heeft langere tijd in het AZC in Sneek verbleven. De staatssecretaris kan volstaan met een meldplicht.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals in de uitspraak van 13 februari 2024 is geoordeeld bestaat er nog altijd het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser voert niets aan waardoor hier niet langer vanuit mag worden gegaan. Bovendien onderbouwt eiser zijn beroepsgrond niet. In wat eiser aanvoert, ziet de staatssecretaris dus terecht geen aanleiding voor het toepassen van een lichter middel.
Zicht op uitzetting
7. Eiser voert verder aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Gambia, het land waar hij naartoe moet.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet vooralsnog namelijk onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de Gambiaanse autoriteiten niet kunnen of willen meewerken aan eisers uitzetting en dat daarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit het dossier blijkt dat de Gambiaanse autoriteiten eisers laissez-passer (lp) aanvraag in behandeling hebben genomen en op 7 maart 2024 een presentatie voor eiser stond gepland. De rechtbank merkt daarnaast op dat van eiser verwacht mag worden dat hij meewerkt aan zijn terugkeer. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer. De staatssecretaris heeft op de zitting namelijk toegelicht dat eiser (wederom) niet is verschenen voor zijn presentatie. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring langer voortduurt.
Ambtshalve toets door de rechtbank
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [9]

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 21 augustus 2023, zaaknummer NL23.22395 (niet gepubliceerd).
2.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 24 oktober 2023, zaaknummer NL23.29989 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18113.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19569
5.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 januari 2024, zaaknummer NL24.122 (niet gepubliceerd).
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 13 februari 2024, zaaknummer NL24.3042 (niet gepubliceerd).
8.De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460.
9.Vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022, C, B, en X, ECLI:EU:C:2022:858.