ECLI:NL:RBDHA:2023:18113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
NL23.34284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 14 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023 en is inmiddels voor de derde keer aan de rechter voorgelegd. De rechtbank heeft eerder, op 21 augustus 2023 en 11 oktober 2023, uitspraken gedaan over deze maatregel. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, heeft beroep aangetekend tegen de voortduren van de maatregel, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Nuninga, de maatregel verdedigt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat er geen gebrek aan zicht op uitzetting naar Gambia is. Eiser heeft niet voldaan aan zijn medewerkingsverplichting, wat betekent dat de voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt dat de maatregel van bewaring in stand blijft en dat de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring twee keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 21 augustus 2023 door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 11 oktober 2023 door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. [2]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: eiser en zijn gemachtigde, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
5. Uit de uitspraak van 11 oktober 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 4 oktober 2023) van de bewaring rechtmatig is.
Eerste beroep of vervolgberoep?
5. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser in het beroepschrift deze zaak als eerste beroep heeft ingediend. Omdat dit de derde keer is dat de maatregel van bewaring wordt getoetst, moet deze zaak als een vervolgberoep worden aangemerkt. Op zitting heeft gemachtigde van eiser bevestigd dat het inderdaad om een vervolgberoep gaat. Om die reden behandelt de rechtbank het als een vervolgberoep dat op zitting staat.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat er nog steeds geen laissez-passer is na drie maanden inbewaringstelling.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het laatste vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Daarnaast heeft de staatssecretaris regelmatig gerappelleerd aan de Gambiaanse autoriteiten, waarvan de laatste keer op 12 oktober 2023. Dit is voldoende voor de conclusie dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
7. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting naar Gambia ontbreekt. Hiertoe voert hij aan dat hij niet gepresenteerd wil worden en dat medewerking verlenen aan de presentaties niet verplicht is. In het licht van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de voortduring van de maatregel van bewaring volgens eiser onrechtmatig.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht is op uitzetting naar Gambia. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 11 oktober 2023 onder 3.1 geoordeeld dat in zijn algemeenheid het zicht op uitzetting naar Gambia kan worden aangenomen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om daar nu anders over te oordelen. In de situatie van eiser ziet de rechtbank ook geen bijzonderheden waardoor geen zicht op uitzetting kan worden aangenomen. Bovendien hebben de Gambiaanse autoriteiten volgens het voortgangsrapport ingestemd met een presentatie van eiser op 2 november 2023. Op de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat deze presentatie niet is doorgegaan omdat eiser dit heeft geweigerd. Verder heeft eiser in het vertrekgesprek van 10 oktober 2023 aangegeven dat hij niet mee wil werken aan zijn uitzetting, dat hij niet terug wil naar Gambia en dat hij niet mee wil werken aan het verkrijgen van documenten. Het betoog van eiser dat medewerking verlenen aan presentaties niet verplicht is, volgt de rechtbank niet. Op eiser rust een medewerkingsverplichting om de bewerkstelliging van zijn uitzetting mogelijk te maken. Het zicht op uitzetting is in beginsel gegeven in het geval een vreemdeling niet zijn actieve en volledige medewerking verleent. [4] De rechtbank is van oordeel dat eiser gelet op het bovenstaande niet aan deze medewerkingsverplichting heeft voldaan. Dat het doel van de bewaring (uitzetting) niet kan worden bereikt, omdat eiser niet gepresenteerd wil worden, brengt daarin geen verandering.
7.2.
Het betoog van eiser over dat de voortduring van de maatregel van bewaring in het licht van artikel 5 van het EVRM onrechtmatig is, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft dit betoog namelijk niet nader geconcretiseerd. Daarbij komt dat het recht uit artikel 5 van het EVRM geen onbelemmerd en onbegrensd recht op vrijheid bevat.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij te allen tijde bereid is om mee te werken aan toezicht en, indien zijn persoonlijke toestand het toelaat, mee te werken aan vrijwillig vertrek.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 21 augustus 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. Uit deze gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat het risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. [5] De staatssecretaris mag eiser daarom in bewaring houden met het oog op het veilig stellen van de uitzetting. De staatssecretaris stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dat eiser bereid is om mee te werken aan toezicht en vrijwillig vertrek, maakt dit niet anders. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet langer wordt voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Rotterdam) 21 augustus 2023, zaaknummer: NL23.22395.
2.Rb. Den Haag (zp. Rotterdam) 11 oktober 2023, zaaknummer: NL23.29989.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Vergelijk ABRvS 22 februari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV3295) en ABRvS 23 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI3894).
5.ABRVS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
6.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.