In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die verzoekt om overbrenging vanuit Afghanistan. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Achttienribbe, heeft zijn aanvraag om overbrenging afgewezen gezien door de minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen. De rechtbank behandelt de afwijzing van de aanvraag, die oorspronkelijk op 15 november 2021 is afgewezen, en het daaropvolgende besluit van 3 februari 2022, waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarna de minister een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen op 13 februari 2023, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld. Eiser stelt dat hij in de periode 2005-2011 als projectarchitect heeft gewerkt voor een bedrijf en dat hij onder de groepen valt die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn genoemd. Verweerder heeft echter gesteld dat eiser niet is opgeroepen voor evacuatie en niet voldoet aan de criteria die in de Kamerbrief zijn vastgesteld. Eiser betwist dit en verwijst naar het rapport van de Commissie Ruys en het Vreemdelingenbesluit 2000, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Het beroep tegen het bestreden besluit II wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de minister niet verplicht is om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland. De rechtbank kent eiser een proceskostenvergoeding toe van € 875,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.