ECLI:NL:RBDHA:2024:4662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
SGR 21/2124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavend optreden tegen dakconstructie in verband met omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer behandeld. Eisers hebben verzocht om handhavend op te treden tegen een dakconstructie van de woning van belanghebbende, omdat zij stellen dat deze niet in overeenstemming is met de verleende omgevingsvergunning. Het college heeft dit verzoek afgewezen, wat door de rechtbank wordt bekrachtigd. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten om het handhavingsverzoek af te wijzen, omdat de dakconstructie is uitgevoerd conform de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank wijst erop dat de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning niet opnieuw ter discussie kan worden gesteld in het kader van het handhavingsverzoek. Daarnaast wordt er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn behandeld, waarbij de rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de termijn aan de rechtbank zelf is toe te rekenen. Eisers krijgen een schadevergoeding van € 2.000,- toegewezen, maar hun beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/2124

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigden: mrs. B.B. van Vliet en N. Dik),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: mr. G. Gadzuric),
Als derde partijen nemen aan het geding deel:

[belanghebbende] , uit [woonplaats] (belanghebbende)(gemachtigde: mr. E. Erkamp)

en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college waarbij het verzoek om handhavend optreden tegen de dakconstructie van de woning van belanghebbende [belanghebbende] ( [adres 1] te [plaats] ) is afgewezen.
1.1
Met het primaire besluit van 1 juli 2020 heeft het college het verzoek om handhavend optreden afgewezen. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Het bezwaar is in behandeling genomen door de commissie bezwaarschriften. De commissie heeft het college op 9 december 2020 advies uitgebracht over het bezwaar. Vervolgens heeft het college bij het bestreden besluit van 2 februari 2021 het commissieadvies overgenomen, en het primaire besluit gehandhaafd op grond van de overweging dat de dakconstructie is uitgevoerd conform de daarvoor bij besluit van 23 maart 2018 verleende omgevingsvergunning.
1.2
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers, het college en de belanghebbende hebben (nadere) stukken ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, hun gemachtigden, de gemachtigde van het college, bijgestaan door [naam] , en de belanghebbende [belanghebbende] , bijgestaan door
mr. R.V. Lie-A-Lien (als vervanger van gemachtigde mr. Erkamp).
1.4
Naar aanleiding van het verzoek van eisers om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.
1.5
Tijdens de zitting heeft de rechtbank als uitspraakdatum 21 december 2023 aangezegd. Bij schrijven (e-mail) van 18 december 2023 hebben eisers een verzoek ingediend tot wraking van de rechter die deze zaak behandelt. De wrakingskamer heeft het verzoek bij uitspraak van 12 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank de uitspraakdatum bepaald op heden.

Het oordeel van de rechtbank

2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college terecht heeft besloten om het besluit waarbij het handhavingsverzoek is afgewezen, te handhaven. Eisers krijgen dus geen gelijk. In het navolgende zal de rechtbank uiteenzetten hoe zij tot dit oordeel komt.

Feiten waarvan de rechtbank uitgaat

2.
3.1
Eisers wonen aan de [adres 2] te [plaats] . Tegenover die woning staat de woning [adres 1] . In die woning woont belanghebbende [belanghebbende] met zijn gezin. Tussen beide woningen is een overkluizing [1] gerealiseerd.
3.2
Tijdens de bouw van de wijk zijn eerst de woningen gebouwd inclusief de daken en ter afronding is de overkluizing van de straat gebouwd tussen de nummers [adres 1] en [adres 2] .
Het dak van de overkluizing sloot aan op het bestaande dak van de woning [adres 1] .
De straatgevel van woning [adres 1] is opgetrokken tot het dakbeschot [2] van de overkluizing.
3.3
Volgens de bouwtekeningen zijn de gordingen [3] van de overkluizing met ankers aan de doorgetrokken straatgevel bevestigd. De gordingen van de overkluizing lopen met andere woorden niet in één stuk door van woning nr. [adres 2] naar woning [adres 1] , maar worden onderbroken door een stenen muur (straatgevel [adres 1] ). De overkluizing wordt gedragen door vier gemetselde kolommen en stalen balken.
3.4
Het oorspronkelijke dakbeschot van de woning [adres 1] heeft men bij de oplevering van de woningen laten zitten, waardoor er een loze ruimte ontstond tussen het dakbeschot van de woning [adres 1] , de overkluizing en de opgetrokken straatgevel van de woning [adres 1] . Deze loze ruimte wordt ook wel aangeduid als ‘de bouwsnipper’.
3.5
Een voorgaande bewoner van de woning [adres 1] heeft deze bouwsnipper bij zijn woning betrokken door de gordingen en het dakbeschot van die woning te verwijderen. In de ene hoek van de aansluitende dakvlakken van de woning [adres 1] en de overkluizing is een kilkeper [4] aangebracht (slaapkamer). In de andere hoek steunden de gordingen op een wandje van gipsbetonblokken (cv-ketelruimte). [belanghebbende] heeft het wandje van gipsbetonblokken later vervangen door twee verticale houten balken die zijn verankerd in de betonvloer.
4.1
Nadat eisers op 18 september 2016 het college hadden verzocht om handhavend op te treden tegen de gewijzigde kapconstructie, welk verzoek door het college is afgewezen bij besluit van 21 november 2017 (dit besluit is later na bezwaar gehandhaafd en onherroepelijk geworden), heeft [belanghebbende] op 27 februari 2018 een aanvraag ingediend ter legalisering van de aldus in 1989 aangepaste kapconstructie. Bij de aanvraag heeft Vonk een rapport ‘Statische berekeningen’ gevoegd van De Beijer Bouwburo van 25 februari 2018.
4.2
Bij besluit van 26 maart 2018 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ aan Vonk verleend.
Na door eiser [eiser] ingediend bezwaar is deze omgevingsvergunning door het college bij besluit van 25 september 2018 in stand gelaten. Tegen laatstgenoemd besluit is door eiser [eiser] , voornoemd, beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van
7 april 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West Brabant (aan welke rechtbank het beroep ter behandeling was overgedragen) het beroep ongegrond verklaard [5] . Deze uitspraak is onherroepelijk.
5. Bij brief van 30 april 2020 hebben eisers het college (opnieuw) verzocht om handhavend op te treden. Dit verzoek heeft geleid tot de besluitvorming van het college zoals die hiervoor onder ‘Inleiding en procesverloop’ is weergeven.

Beroepsgronden

6. Eisers voeren in beroep aan dat de feitelijke situatie in de bouwsnipper niet in overeenstemming is met de aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag liggende berekeningen en tekeningen. Zij menen dat de constructie onvoldoende stevigheid en veiligheid biedt. Verder stellen eisers dat het rapport van De Beijer Bouwburo uitgaat van verkeerde feiten en berekeningen, en dat de stutten die de gordingen ondersteunen geen permanente oplossing bieden. De overige bezwaren van eisers zien op de brandveiligheid, en op geluidoverlast vanwege het luchtventilatiesysteem van de buren. Verder stellen zij dat de waarde van hun woning door de aanpassingen is verminderd.

Overwegingen van de rechtbank

7.1
Eisers hebben het college verzocht om handhavend op te treden. De inhoud van het handhavingsverzoek van 30 april 2020 was bepalend voor de beslissing die het college daarover diende te nemen. In dat verzoek hebben eisers het college (zakelijk weergegeven) het volgende gevraagd:
- te toetsen of de feitelijke situatie in overeenstemming is met de verleende omgevingsvergunning;
- te toetsen of de geplaatste luchtafvoerkanalen voldoen aan geldende criteria wat betreft onder andere uitstoot, en plaatsing ten opzichte van ramen;
- na te gaan of de luchtventilatie unit en de verwarmingsketel zijn bevestigd conform de geldende normen;
- extra stutten te laten plaatsen ter ondersteuning van de dakconstructie.
7.2.
Het college kan (en moet in beginsel) handhavend optreden indien sprake is van een overtreding van wettelijke regels. Daaronder valt ook het bouwen van een bouwwerk zonder een omgevingsvergunning of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning, die bedoeld is om een eerder geconstateerde afwijking van de feitelijke situatie te legaliseren. Degene die om handhaving vraagt dient daarbij gemotiveerd te stellen dat sprake is van een overtreding, en aan te geven wat die overtreding precies behelst. Een algemeen geformuleerd verzoek aan het college om na te gaan of iemand in overeenstemming handelt met een verleende vergunning of met algemene wettelijke regels, is daartoe niet voldoende [6] . De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek van 30 april 2020 terecht uitsluitend heeft opgevat als een verzoek om te controleren of de dakconstructie in overeenstemming was met de verleende omgevingsvergunning. Voor zover het verzoek een ruimere strekking had, was het te onbepaald en was het college niet verplicht om daarover een besluit te nemen.
Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden met de hiervoor uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant. De rechtmatigheid van die vergunning kan in het kader van een verzoek om handhaving niet opnieuw aan de orde worden gesteld. De vraag of extra stutten zouden moeten worden geplaatst ter ondersteuning van de dakconstructie is daarom niet aan de orde. Verder is van belang dat in het handhavingsverzoek door eisers in algemene termen wordt gesproken over een situatie of over installaties die mogelijk niet zouden voldoen aan wettelijke regels, zonder daarbij concreet aan te geven waaruit de overtreding zou bestaan. Over een dergelijk algemeen geformuleerd verzoek hoefde het college ook geen besluit te nemen.
7.3
Uit het vorenstaande volgt dat het college de brief van eisers van 30 april 2020 terecht (uitsluitend) heeft opgevat als een verzoek om handhavend optreden in verband met gestelde afwijkingen ten opzichte van de verleende (onherroepelijke) omgevingsvergunning.
De vraag is dus (uitsluitend) of het college dát verzoek op juiste gronden heeft afgewezen.
Hieruit volgt dat de rechtbank zich niet zal uitlaten over wat eisers in beroep hebben aangevoerd ten aanzien van de brandveiligheid, geluidoverlast veroorzaakt door het luchtventilatiesysteem en waardevermindering van hun woning. Ook de stelling van eisers dat de gehele overkluizing inclusief ‘de bouwsnipper’ bij hun woning hoort en dat de situatie in de oorspronkelijke toestand zou moeten worden hersteld, valt buiten de omvang van het geschil en blijft onbesproken. Hierover loopt overigens, zo blijkt uit de stukken, een aparte civiele procedure bij deze rechtbank.
8.1
Het doel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning was de legalisering van een aanpassing aan de kapconstructie die reeds in 1989 heeft plaatsgevonden. Niet in geschil is dat een vorige bewoner van [adres 1] de gordingen en het dakbeschot van die woning heeft verwijderd ten einde de zogenoemde ‘bouwsnipper’ bij zijn woning te betrekken. In de ene hoek van de aansluitende dakvlakken van [adres 1] en de overkluizing is een kilkeper aangebracht. In de andere hoek steunden de gordingen aanvankelijk op een wandje van gipsbetonblokken. Later is dat wandje vervangen door twee verticale houten balken die in de betonvloer zijn verankerd. Bij de aanvraag was een rapport “Statische berekeningen” van De Beijer Bouwburo van 25 februari 2018 gevoegd. De in dit rapport opgenomen schetsen en berekeningen zijn het uitgangspunt geweest voor de destijds verleende omgevingsvergunning.
8.2
Eisers hebben destijds in het kader van het beroep tegen de omgevingsvergunning, en ook thans in het kader van het verzoek om handhavend optreden, gesteld dat de werkelijke situatie afwijkt van het vergunde bouwplan, omdat de twee steunbalken alleen onder de gordingen van de ‘snipper’ zijn geplaatst, en dus niet ook de doorgezaagde gordingen van het dak van de woning [adres 1] ondersteunen. Of dit klopt is, mede naar aanleiding van het daartoe stekkende advies van de commissie bezwaarschriften, door medewerkers van de afdeling Toezicht en Handhaving van de gemeente onderzocht. Uit het inspectieverslag van 29 januari 2021 blijkt dat de gordingen zijn gemetseld in de gevelmuur tussen de woningen met nummers [adres 1] en [adres 2] . De gordingen zijn gestut conform de vergunning en de stutten bevinden zich op de juiste plaats. Daarbij is verwezen naar een viertal foto’s. Ook is gewezen op de al eerder op 4 mei 2020 uitgevoerde controle, waarbij, voor zover van belang, het volgende was geconstateerd:
“In de berekening van De Beijer Bouwbureau (…) zijn twee kolommen 50 x 120 mm C18 (houten steunen) onder 2 gordingen berekend/aangebracht om de dakconstructie rekenkundig te kunnen controleren (…..). De twee kolommen zijn constructief goed berekend en voldoen. De twee kolommen (…) zijn op de juiste manier en plaatsen aangebracht”.
Verder hebben de medewerkers vastgesteld dat de gordingen van de snipper van woning [adres 1] lopen tot en met (in) de dragende scheidingswand. Ook dit is toegelicht met foto’s. Hoe de gordingen van de snipper aan de andere zijde van de dragende scheidingswand ( [adres 2] ) zijn opgelegd is vanuit [adres 1] niet te zien. Echter mag wel aangenomen worden dat deze gordingen ook daar in de dragende scheidingswand zijn opgelegd (verankerd). Het dakvlak is namelijk volgens het inspectieverslag één stijve doorlopende constructie.
8.3
Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de hiervoor weergegeven bevindingen onjuist zijn en dat de constructie op één of meerdere punten afwijkt van de destijds verleende omgevingsvergunning. Hun stelling dat elke stut slechts één gording ondersteunt, spoort niet met de bevindingen van de medewerkers van de gemeente. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om niet van de juistheid van die bevindingen uit te gaan. Voor zover is gewezen op verschillen tussen de tekeningen bij de aanvraag en de feitelijke situatie, is van de kant van het college voldoende aannemelijk gemaakt dat het minimale afwijkingen betreft die niet van invloed zijn op de constructieve eigenschappen. Duidelijk is dat het college heeft beoogd de feitelijke situatie te legaliseren.
8.4
In de procedure over de omgevingsvergunning was destijds in geschil of de twee verticale houten steunbalken stevig genoeg zijn om de gordingen van de snipper en de gordingen van het dak van [adres 1] te dragen. De rechtbank Zeeland-West Brabant heeft in de eerdergenoemde uitspraak geoordeeld dat het college aan de hand van de berekeningen van De Beijer Bouwburo voldoende aannemelijk had gemaakt dat het bouwplan voldoet aan de technische eisen die het Bouwbesluit stelt. Dat oordeel kan nu niet opnieuw ter discussie worden gesteld. Eisers betogen in de kern dat de huidige constructie geen permanente oplossing biedt, en op de lange termijn onvoldoende veilig is. Daarover kan de rechtbank echter geen uitspraak doen. Deze procedure, die gaat over de vraag of het college terecht heeft besloten om niet handhavend op te treden, is niet bedoeld om de deugdelijkheid van de dakconstructie en daarmee de toereikendheid van de verleende omgevingsvergunning (opnieuw) ter discussie te stellen.
9. Het college heeft terecht besloten om niet handhavend op te treden naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van eisers van 30 april 2020.

De overschrijding van de redelijke termijn

10. Omdat de procedure zeer lang heeft geduurd hebben eisers verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11.1
De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Als de redelijke termijn is overschreden wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Ook hier kunnen bijzondere omstandigheden reden zijn om daarvan af te wijken, bijvoorbeeld als sprake is van een zeer gering financieel belang. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500, - per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
11.2
Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het college respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het college respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De regel die daarbij geldt, is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
11.3
De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op 27 juli 2020. De rechtbank had dus uiterlijk uitspraak moeten doen op 27 juli 2022. Van bijzondere omstandigheden die een vertraging van de behandeling rechtvaardigen is niet gebleken. Gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn overschreden met (afgerond naar boven) een jaar en zeven maanden. Daarbij maakt het niet uit dat de uitspraak met twee maanden is vertraagd vanwege de behandeling van het wrakingsverzoek [7] . Een vergoeding van immateriële schade van € 2.000,- is daarom gerechtvaardigd. De afhandeling van het bezwaar heeft (slechts) enkele dagen langer geduurd dan een half jaar. Daarom is de overschrijding van de totale termijn van de procedure redelijkerwijs geheel aan de rechtbank toe te rekenen. De vergoeding zal dan ook geheel ten laste van de Staat zal worden uitgesproken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht in deze zaak niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten die verband houden met het beroep. Wel krijgen eisers een schadevergoeding van € 2.000,- in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Ook is er aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 418,50 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan eisers van een schadevergoeding van € 2.000,-;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een overkluizing is een (deel van een) gebouw dat over een weg of een waterloop is gebouwd.
2.Een dakbeschot is een laag planken of plaatmateriaal, aangebracht op de constructie (balken) van het dak.
3.Gordingen zijn de horizontale balken van de dakconstructie.
4.Een kilkeper is een balk in de hoek waar twee dakvlakken elkaar snijden.
6.Dit blijkt uit: Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRS) 4 mei 2010, AB 2010/128