ECLI:NL:RBZWB:2020:1749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB- 19 _ 4938
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor de legalisering van een overkluizing

Op 7 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.H.J. Soogelee, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer, dat op 26 maart 2018 een omgevingsvergunning heeft verleend aan [naam vergunninghouder] voor de legalisering van een aanpassing van de kapconstructie van een pand. Eiser betwist de constructieve veiligheid van de overkluizing en stelt dat er een privaatrechtelijke belemmering is voor de vergunningverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure zich beperkt tot de aanvraag voor de omgevingsvergunning en dat de vraag of de gehele feitelijke situatie is gelegaliseerd niet aan de orde is. De rechtbank heeft overwogen dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan of andere relevante wetgeving. Eiser heeft aangevoerd dat de constructieberekeningen niet zijn gebaseerd op de gehele brugconstructie en dat er schade is in zijn woning door de verzwakte dakconstructie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college voldoende heeft onderbouwd dat het bouwplan voldoet aan de technische eisen van het Bouwbesluit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de omgevingsvergunning te weigeren en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4938 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. P.H.J. Soogelee,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam]
gemachtigde: mr. S.D. van Reenen.

Procesverloop

In het besluit van 26 maart 2018 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] verleend voor de legalisering van een gerealiseerde aanpassing van de kapconstructie van het pand [straat] [nummer1] te [plaatsnaam] .
In het besluit van 25 september 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag. Bij beschikking van 9 september 2019 heeft de rechtbank Den Haag de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verwezen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 maart 2020. Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde en [naam persoon] , namens het college mr. W.G.M. Coenen en [naam vertegenwoordiger] en vergunninghouder met zijn echtgenote en gemachtigde mr. S.D. van Reenen.

Overwegingen

Feiten
Eiser woont aan de [straat] [nummer2] te [plaatsnaam] . Tegenover die woning staat de woning
[straat] [nummer1] . In die woning woont [naam vergunninghouder] . Tussen beide woningen is een overkluizing [1] gerealiseerd.
Tijdens de bouw van de wijk zijn eerst de woningen gebouwd inclusief de daken en ter afronding is de overkluizing van de straat gebouwd tussen de nummers [nummer1] en [nummer2] . Het dak van de overkluizing sloot aan op het bestaande dak van de woning nr. [nummer1] . De straatgevel van woning nr. [nummer1] is opgetrokken tot het dakbeschot [2] van de overkluizing.
Volgens de bouwtekeningen zijn de gordingen [3] van de overkluizing met ankers aan de doorgetrokken straatgevel bevestigd. De gordingen van de overkluizing lopen met andere woorden niet in één stuk door van woning nr. [nummer2] naar woning nr. [nummer1] , maar worden onderbroken door een stenen muur (straatgevel nr. [nummer1] ).
De overkluizing wordt gedragen door vier gemetselde kolommen en stalen balken.
Het oorspronkelijke dakbeschot van de woning nr. [nummer1] heeft men bij de oplevering van de woningen laten zitten, waardoor er een loze ruimte ontstond tussen het dakbeschot van de woning nr. [nummer1] , de overkluizing en de opgetrokken straatgevel van de woning nr. [nummer1] . Deze loze ruimte wordt ook wel aangeduid als ‘snipper’.
Een voorgaande bewoner van de woning nr. [nummer1] heeft deze snipper bij zijn woning betrokken door de gordingen en het dakbeschot van de woning nr. [nummer1] te verwijderen. In de ene hoek van de aansluitende dakvlakken van de woning nr. [nummer1] en de overkluizing is een kilkeper [4] aangebracht (slaapkamer). In de andere hoek steunden de gordingen op een wandje van gipsbetonblokken (cv-ketelruimte). [naam vergunninghouder] heeft het wandje van gipsbetonblokken inmiddels vervangen door twee verticale houten balken die zijn verankerd in de betonvloer.
Op 27 februari 2018 heeft [naam vergunninghouder] een aanvraag ingediend ter legalisering van de aldus in 1989 aangepaste kapconstructie. Bij de aanvraag heeft [naam vergunninghouder] een rapport ‘Statische berekeningen’ gevoegd van [naam bouwbedrijf] Bouwburo van 25 februari 2018.
Bij het primaire besluit heeft het college een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ aan [naam vergunninghouder] verleend.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is door het college ongegrond verklaard. Het primaire besluit is daarbij in stand gelaten.
Beroepsgronden
2. Eiser maakt zich zorgen over de constructieve veiligheid van de overkluizing. Verder stelt hij dat de gehele overkluizing inclusief snipper zijn eigendom is en dat er dus een evidente privaatrechtelijke belemmering is die aan het verlenen van de omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] in de weg staat. Tenslotte doet hij een beroep op precedentwerking, omdat er elders in de wijk een soortelijke overkluizing is, en op het vertrouwensbeginsel, omdat verweerder eerder aan hem zou hebben toegezegd handhavend te zullen optreden tegen de illegaal aangebrachte wijziging in de kapconstructie.
Juridisch kader
3. De rechtbank stelt voorop dat deze procedure zich beperkt tot een besluit op een aanvraag voor een omgevingsvergunning. De vraag of met deze omgevingsvergunning de gehele feitelijke situatie is gelegaliseerd, is in deze procedure niet aan de orde.
De rechtbank overweegt dat in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de situaties zijn opgesomd waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd. Dit is onder meer het geval wanneer het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, de Bouwverordening of het Bouwbesluit 2012.
Deze in artikel 2.10 van de Wabo vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer genoemde toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Indien dat laatste het geval is, staat het verweerder, gelet op de dwingende formulering van genoemd artikel, niet vrij om een ruimer toetsingskader te hanteren en zal hij ook aan een belangenafweging niet kunnen toekomen.
De constructieve veiligheid van het dak van de overkluizing
4. Tussen partijen is in geschil of het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit.
4.1
Eiser heeft daartoe aangevoerd dat de constructieberekeningen van [naam bouwbedrijf] Bouwburo niet zijn gebaseerd op de gehele brugconstructie. Eiser vindt dat de stutten in de cv-ketelruimte geen structurele oplossing bieden, maar slechts een noodmaatregel zijn. Hij stelt dat er schade is in zijn woning nr. [nummer2] door de verzwakte dakconstructie van de overkluizing. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een briefrapportage overgelegd van [naam bouwbedrijf2] van 27 januari 2019.
Het college stelt dat de constructieve voorzieningen die zijn getroffen een permanente functie hebben en dat door deze voorzieningen de constructieve veiligheid van het dak van de overkluizing is gewaarborgd. Dat de door [naam bouwbedrijf2] voorgestelde constructie van steunbalken wellicht degelijker en sterker is dan de in het bouwplan opgenomen constructie, betekent niet dat de constructie in het bouwplan onvoldoende is. Het college wijst erop dat de verticale balken in de cv-ketelruimte de gordingen van de overkluizing ondersteunen die lopen vanaf de opgetrokken straatgevel van de woning nr. [nummer1] tot aan het dakvlak van de woning nr. [nummer1] (de gordingen van de snipper). Deze gordingen dragen dus een relatief klein deel van het dak van de overkluizing.
Derde partij, [naam vergunninghouder] , conformeert zich aan het standpunt van verweerder. Hij stelt dat de verticale steunbalken wel degelijk zijn bedoeld als permanente oplossing. Dat het geen erg fraaie constructie is, maakt niet uit voor de cv-ketelruimte.
4.2
De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of de twee verticale houten steunbalken in de cv-ketelruimte sterk genoeg zijn om de gordingen van de snipper en de gordingen van het dak van de woning nr. [nummer1] te dragen. [naam vergunninghouder] heeft de constructie laten doorrekenen door [naam bouwbedrijf] Bouwburo en de gemachtigde van het college heeft de bouwtekeningen ter zitting nader toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat het college daarmee voldoende heeft onderbouwd en toegelicht waarom het bouwplan voldoet aan de technische eisen die het Bouwbesluit stelt.
4.3
Eiser stelt dat de werkelijke situatie afwijkt van het bouwplan, omdat de twee steunbalken alleen onder de gordingen van de snipper zijn geplaatst en dus niet ook de doorgezaagde gordingen van het dak van de woning nr. [nummer1] ondersteunen. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft opgemerkt, kan dit aspect niet worden meegenomen in deze procedure. Overigens is tijdens de zitting door de gemachtigde namens het college toegezegd dat een medewerker van de afdeling Toezicht en Handhaving gevraagd zal worden de feitelijke situatie in de woning nr. [nummer1] in kaart te brengen en te toetsen of die feitelijke situatie in overeenstemming is met de omgevingsvergunning.
4.4
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken dat het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening of de redelijke eisen van welstand aan vergunningverlening in de weg staan. Er zijn geen gronden om de omgevingsvergunning te weigeren. Gelet op artikel 2.10 van de Wabo was het college dus verplicht de omgevingsvergunning te verlenen.
4.5
Het limitatief-imperatieve karakter van artikel 2.10 van de Wabo betekent ook dat het college geen ruimte had voor een nadere belangenafweging. De opmerkingen van eiser over het vertrouwensbeginsel en de mogelijke precedentwerking kunnen daarom geen rol spelen in deze procedure.
Is er een evidente privaatrechtelijke belemmering?
5. Volgens vaste rechtspraak staat een privaatrechtelijke belemmering pas aan het verlenen van een omgevingsvergunning in de weg, als deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
Eiser stelt dat de snipper zijn eigendom is door horizontale natrekking en verwijst naar de akte van levering en de daarin opgenomen erfdienstbaarheid. [naam vergunninghouder] betwist dit.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet evident dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning. De hoofdregel is immers verticale natrekking en de snipper maakt al enige tijd onderdeel uit van de woning van [naam vergunninghouder] . Dit argument van eiser treft dan ook geen doel.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van N.A. D'Hoore, griffier, op 7 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Een overkluizing is een (deel van een) gebouw dat over een weg of een waterloop is gebouwd.
2.Het dakbeschot is een laag planken of plaatmateriaal, aangebracht op de constructie (balken) van het dak.
3.Gordingen zijn de horizontale balken van de dakconstructie.
4.Een kilkeper is een balk in de hoek waar twee dakvlakken elkaar snijden.