ECLI:NL:RBDHA:2024:4423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6955 en AWB 24/2750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in het bestuursrecht

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Somalische nationaliteit, was per 4 februari 2024 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na ernstige gedragingen in een asielzoekerscentrum. De rechtbank oordeelde dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot deze plaatsing. Eiser had zich schuldig gemaakt aan gewelddadig gedrag, waaronder het aanvallen van medewerkers en medebewoners, wat leidde tot de inschakeling van de politie. De rechtbank concludeerde dat eiser verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedrag en dat er geen sprake is van dubbele bestraffing, aangezien het plaatsingsbesluit een ordemaatregel betreft en geen punitieve maatregel. Eiser's stellingen over schending van artikel 3 en 8 van het EVRM werden niet onderbouwd met individuele omstandigheden, waardoor de rechtbank deze ook niet volgde. De beroepen tegen zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.6955 en AWB 24/2750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten eiser per 4 februari 2024 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 4 februari 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/2750) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.6955) beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het COa en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 4 februari 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich in de nacht van 1 februari 2024 op het AZC in Budel Cranendonck, schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Eiser heeft gewelddadig gedrag vertoond door herhaaldelijk te schoppen tegen de deur en luid te schreeuwen tegenover vier medebewoners. Eiser heeft om zich heen geslagen en fysiek geweld gebruikt tegen een medewerker. Eiser heeft een medewerker met gebalde vuisten op zijn borstkas geslagen, heeft een beveiliger in het gezicht geslagen en heeft de andere beveiliger geslagen op het bovenbeen. Eiser heeft doodsbedreigingen geuit richting de medewerker en diens familie. Eiser heeft met zijn hoofd tegen een muur gebonkt. Eiser heeft schoppende en slaande bewegingen gemaakt richting de beveiliger. Door de escalerende situatie hebben de medewerkers van het COa besloten om de politie in te schakelen. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedraging is volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
2. De staatssecretaris heeft met de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 4 februari 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij de vrijheidsbeperkende maatregel bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt dat plaatsing in de HTL onrechtmatig is en dat hij schade heeft geleden door het onterechte verblijf in de HTL. Eiser stelt dat hij zich niet kan vinden in de door het COa opgestelde beschrijving van de gebeurtenissen op 1 februari 2024. Eiser meent dat hij ten onrechte als agressor van het incident wordt beschouwd en dat hij niet voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn verhaal te doen met betrekking tot het incident. Eiser meent verder dat het feit, dat hij vrij kort na het incident weer in vrijheid is gesteld, hierbij ook dient te worden betrokken. Eiser stelt dat hij door toepassing van de HTL-maatregel dubbel wordt gestraft, nu hij zich ook voor de strafrechter moet verantwoorden naar aanleiding van het incident.
3.1
De gemachtigde van eiser stelt dat er te weinig perspectief bestaat op het moment waarop de HTL-maatregel wordt beëindigd en welke voorwaarden hieraan worden gesteld. De gemachtigde van eiser stelt hiertoe dat de maximale duur van dertien weken in de praktijk kan worden overschreden. De gemachtigde van eiser stelt dat plaatsing in de HTL geen vrijheidsbeperking, maar vrijheidsontneming is. De gemachtigde van eiser voert hiertoe aan dat eiser de HTL niet vrijwillig kan verlaten indien eiser in een ROV-kamer wordt geplaatst.
3.2.
De gemachtigde van eiser stelt verder dat een plaatsing in de HTL en/of oplegging van de maatregel in strijd is met artikel 3 van het EVRM vanwege het reële risico te worden onderworpen aan buitenproportioneel willekeurig geweld waarvoor geen wettelijke basis aanwezig is. Hiertoe voert de gemachtigde van eiser aan dat het fouilleren zonder wettelijke basis gebeurt, nu bewoners in de HTL meerdere malen worden onderworpen aan fouilleringen waartoe de personen die dit hebben uitgevoerd niet bevoegd zijn.
3.3
Voorts stelt de gemachtigde van eiser dat artikel 8 van het EVRM wordt geschonden door plaatsing in de HTL. Hiertoe voert de gemachtigde van eiser aan dat er sprake is van voortdurend cameratoezicht, een strikt dagprogramma, ernstige beperking van de fysieke vrijheid, het voeren van verplichte gesprekken, het niet mogen ontvangen van bezoek en de tweemaal daagse meldplicht.
4. Het COa stelt dat het plaatsingsbesluit op goede gronden is opgelegd. Het COa stelt hiertoe dat plaatsing in de HTL gerechtvaardigd is omdat eiser zich in het AZC te Budel op 1 februari 2024 zeer ernstig heeft misdragen door medebewoners en medewerkers fysiek aan te vallen en verbaal te bedreigen. Het COa stelt dat eiser, medewerkers van het COa herhaaldelijk heeft mishandeld en dat eiser de veiligheid en beveiligingsbeleving van medebewoners en medewerkers zeer ernstig in gevaar heeft gebracht. Volgens het COa is het gedrag uitgebreid beschreven in het plaatsingsbesluit en is het gedrag aan te merken als een gedraging met een zeer grote impact.
4.1
Het COa stelt dat de impact van de gedraging niet door eiser wordt betwist en dat van de juistheid van de uitgebreide en gedetailleerde beschrijving in het incidentenrapport kan worden uitgegaan. Het COa stelt voorts dat de stelling van eiser dat hij zich niet kan vinden in de beschrijving aan deze juistheid niet afdoet. Verder stelt het COa zich op het standpunt dat er geen sprake is van schending van het ne-bis-in-idem beginsel, nu plaatsing in de HTL een ordemaatregel betreft en geen punitieve maatregel. Het COa stelt, onder verwijzing naar de MK-uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 februari 2024 [1] , dat plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming maar vrijheidsbeperking is en dat er geen sprake is van schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM. Verder stelt het COa zich op het standpunt dat de eventuele, onzekere, toekomstige gebeurtenissen dat eiser in een ROV-kamer wordt geplaatst indien hij wangedrag vertoont op de HTL, of dat de maatregel wordt verlengd, hier niet aan afdoen. Het COa wijst erop dat eiser – mochten deze gebeurtenissen zich onverhoopt voordoen – daar op dat moment rechtsmiddelen tegen aan kan wenden.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zoals ook uiteengezet in rechtsoverweging 1 volgt uit de verslaglegging van het COa dat eiser zich, in de nacht van 1 februari 2024, onder invloed van alcohol, fysiek en verbaal ernstig heeft misdragen. Eiser heeft gewelddadig gedrag vertoond door fysiek geweld te gebruiken tegen medewerkers van het COa en de beveiliging. Eiser heeft verbale bedreigingen geuit richting een medewerker van het COa en diens familie. De enkele stelling van eiser dat hij niks meer weet van het incident omdat hij in beschonken toestand verkeerde, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de beschrijving van de feiten door het COa. Het COa heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, ook al was eiser in een beschonken toestand, eiser verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedrag. Dat eiser zich ook strafrechtelijk moet verantwoorden voor zijn daden maakt, naar het oordeel van de rechtbank, niet dat sprake is van dubbele bestraffing. Immers, het plaatsingsbesluit is een ordemaatregel en geen punitieve maatregel. De rechtbank is van oordeel dat het COa het incident op 1 februari 2024 terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact. De rechtbank is voorts van oordeel dat het COa op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel niet enkel is bedoeld om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn zienswijze ten aanzien van het incident en de plaatsing in de HTL voldoende naar voren heeft kunnen brengen. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dan ook niet. De rechtbank overweegt dat het COa de zienswijze van eiser voldoende heeft meegewogen in de maatregel. De rechtbank overweegt voorts dat het COa terecht geen lichter middel heeft toegepast. De stelling van eiser, dat hij kort na arrestatie weer is vrijgelaten door de politie moet worden meegewogen door het COa, maakt dit niet anders.
5.2.
De rechtbank is tevens van oordeel dat er geen sprake is van vrijheidsontneming, maar van vrijheidsbeperking. De rechtbank verwijst voor het toetsingskader naar de uitspraken die zijn gedaan door deze rechtbank en deze zittingsplaats van 10 juli 2020 [2] en 3 februari 2023. [3] De rechtbank ziet in eisers betoog geen aanleiding om anders te oordelen over de vraag of er bij een HTL-plaatsing sprake is van vrijheidsontneming. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de mogelijkheid dat iemand langer dan 13 weken in de HTL kan verblijven niet dat er in het geval van eiser sprake is van een onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank overweegt dat er in het geval van eiser niet is gebleken dat aan eiser een ROV-maatregel is opgelegd. De rechtbank overweegt voorts dat indien eiser in een ROV-kamer wordt geplaatst, hij tegen deze maatregel rechtsmiddelen kan aanwenden. Ook de stelling van eiser dat er sprake is van strijd met de artikelen 3 en 8 EVRM volgt de rechtbank niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser niet met individuele omstandigheden heeft onderbouwd dat er sprake is van schending van deze artikelen.
6. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
8. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 28 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.