ECLI:NL:RBDHA:2024:4414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8521 en NL24.10988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit en voortduren van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

Op 6 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel is op 29 februari 2024 met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit, geregistreerd onder zaaknummer NL24.8521, en de rechtbank heeft dit beroep ambtshalve ook aangemerkt als gericht tegen het voortduren van de maatregel, geregistreerd onder zaaknummer NL24.10988. Tijdens de zitting op 15 maart 2024 bleek dat eiser niet was opgeroepen, wat leidde tot schorsing van het onderzoek. Het onderzoek werd voortgezet op 22 maart 2024, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en het verlengingsbesluit beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer meewerkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitzetting meer tijd zal vergen, omdat eiser niet meewerkt en documentatie ontbreekt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er geen zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8521 en NL24.10988

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 6 september 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel tegen het voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 februari 2024 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw met ten hoogste twaalf maanden verlengd (het verlengingsbesluit).
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.8521.
De rechtbank merkt het beroep tegen het verlengingsbesluit ambtshalve aan als zijnde ook gericht tegen het voortduren van de maatregel. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.10988.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 15 maart 2024. Ter zitting is, na telefonisch contact met de gemachtigde van eiser, gebleken dat er geen oproeping om te verschijnen aan eiser is verstuurd, terwijl eiser wel wenste te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet middels telehoren op 22 maart 2024. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Inleidende overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
Op grond van artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van de Vw geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
1.2.
De staatssecretaris moet in het verlengingsbesluit, conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), nagaan of er is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi [1] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
De te beoordelen periode in beide beroepen
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 27 februari 2024 (in de zaak NL24.5389) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 23 februari 2024.
3. Ook in het kader van het beroep tegen het verlengingsbesluit ligt bij de rechtbank (een deel van) deze periode ter beoordeling voor. De staatssecretaris heeft immers op 29 februari 2024 besloten om de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring met twaalf maanden te verlengen. In het kader van het verlengingsbesluit zal de rechtbank dienen te beoordelen of het verlengingsbesluit rechtmatig is, en toetsen of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat alle redelijke inspanningen ten spijt, de verwijdering vanwege het niet meewerken van eiser, meer tijd zal vergen.
4. De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op het verlengingsbesluit. Daarna zal de rechtbank nog afzonderlijk ingaan op hetgeen aan de orde komt in het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Vanwege de hiervoor genoemde overlap zal de rechtbank daarbij verwijzen naar wat zij in het kader van beide beroepen heeft geoordeeld.

Overwegingen ten aanzien van het verlengingsbesluit

Voorwaarden voor de verlenging van de maatregel
5. Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw mag de maatregel van bewaring met nog eens twaalf maanden worden verlengd als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of als de benodigde documentatie voor uitzetting nog ontbreekt.
5.1.
Eiser stelt dat hij nu meer meewerkt aan zijn uitzetting dan voorheen, maar dat hij ten tijde van de presentatie ziek was en dit ook heeft gemeld bij het detentiecentrum. Eiser stelt dat zijn afwezigheid hem niet op goede gronden kan worden tegengeworpen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitzetting meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat documentatie ontbreekt voor uitzetting. Hiertoe overweegt de rechtbank dat door de Surinaamse autoriteiten de nationaliteit en identiteit op 5 februari 2024 is bevestigd, maar dat voor het afgeven van een laissez-passer (lp) nog een presentatie in persoon nodig is. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat eiser heeft geweigerd naar de geplande presentatie op 1 maart 2024 bij de Surinaamse autoriteiten te gaan en dat eiser zelf geen actie onderneemt om zijn terugkeer te realiseren. De rechtbank overweegt dat de stelling van eiser dat hij wegens ziekte niet bij de presentatie kon verschijnen hier niet aan af doet.
Grondslag
6. Eiser stelt dat hij aangifte wil doen van mensenhandel, maar dat de politie heeft aangegeven dat hij pas aangifte van mensenhandel kan doen als hij in vrijheid wordt gesteld. Hiertoe voert eiser aan dat hij door het voortduren van de bewaring wordt belemmerd in het doen van aangifte van mensenhandel. Eiser voert verder aan dat hij een verblijfsvergunning zou krijgen indien hij aangifte van mensenhandel doet, waardoor zijn verblijfstatus verandert.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgrond betrekking heeft op de vraag of er in het geval van eiser sprake is van een verkeerde grondslag voor de maatregel van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat eiser nog steeds valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt. Het betoog van eiser dat hij aangifte van mensenhandel wil doen, maar dat hij dit niet kan doen tijdens zijn inbewaringstelling, volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt dat eiser, eventueel met zijn advocaat, met de regievoerder kan bespreken dat hij aangifte van mensenhandel wil doen en dat hij op deze grond een verblijfsvergunning aanvraagt.
Bewaringsgronden
7. In het verlengingsbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser op 6 september 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ten grondslag aan het besluit tot verlening van de bewaringstermijn:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het
toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
7.1.
Ter zitting heeft de staatssecretaris lichte grond 4b laten vallen.
7.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b en 3i en lichte gronden 4a en 4c aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldige documentatie (3a), eiser heeft zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken door zich niet te melden bij de korpschef (3b) en eiser heeft in alle vertrekgesprekken aangegeven niet mee te zullen werken aan terugkeer naar Suriname (3i). De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat vorenstaande hem niet meer kan worden tegengeworpen. Voorts overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris eiser terecht heeft tegengeworpen dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting uit artikel 4.39 van het Vb (4a) en dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft (4c).
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Suriname, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de Surinaamse autoriteiten de identiteit en nationaliteit van eiser op 5 februari 2024 hebben bevestigd, zodat er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de Surinaamse autoriteiten niet kunnen of willen overgaan tot afgifte van een lp voor eiser. Verder acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiser niet actief en niet volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraken van de ABRvS van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). De rechtbank overweegt tot slot dat zicht op uitzetting naar Suriname in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen.
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het onderzoek op 23 februari 2024 één vertrekgesprek met eiser gevoerd, te weten op 29 februari 2024. De staatssecretaris heeft tevens een presentatie gepland bij de Surinaamse autoriteiten op 1 maart 2024. Op 11 maart 2024 heeft de staatssecretaris aan de autoriteiten van Suriname verzocht om het afgeven van een noodpaspoort voor eiser, nu eiser niet was verschenen op de presentatie van 1 maart 2024. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.

Overwegingen ten aanzien van het voortduren van de maatregel

Voortvarendheid en zicht op uitzetting
11. Zoals reeds uiteengezet onder r.o. 9. en 10. is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting naar Suriname in zijn algemeenheid en in het geval van eiser niet ontbreekt en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Het voortduren van de maatregel is ook niet op deze grond onrechtmatig.
Kenbare belangenafweging
12. Conform paragraaf A5/6.8 van de Vc maakt de staatssecretaris na zes maanden inbewaringstelling een kenbare belangenafweging. Nu eiser sinds 6 september 2023 in bewaring zit en de staatssecretaris op 29 februari 2024 een verlengingsbesluit heeft genomen, is aan dit vereiste voldaan.
12.1.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn de bewaring op te heffen. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dat hij geen medewerking verleent aan zijn verwijdering en dat uit eisers houding ook niet kan worden afgeleid dat hij voornemens is zijn medewerking te verlenen.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepsgronden leiden niet tot het oordeel dat het verlengingsbesluit of het voortduren van de bewaring sinds 23 februari 2024 onrechtmatig is. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat dat het verlengingsbesluit of het voortduren van de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
14. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr.K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320).