ECLI:NL:RBDHA:2024:3929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8773 en NL24.10372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring en verlengingsbesluit in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Gambiaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 18 september 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en is sindsdien verlengd. Eiser heeft tegen deze verlenging beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in het proces van uitzetting. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het ontbreken van documentatie en de weigering van eiser om mee te werken aan zijn terugkeer, als rechtmatig beoordeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen lichter middel kan worden opgelegd en dat er zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep tegen het verlengingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8773 en NL24.10372

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. K.E.J. Dohmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 18 september 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort en eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.8773.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Bij besluit van 7 maart 2024 (hierna: het verlengingsbesluit) heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.10372.
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk op 15 maart 2024 met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Inleidende overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
Op grond van artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van de Vw geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
1.2.
De staatssecretaris moet in het verlengingsbesluit, conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi [1] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
De te beoordelen periode in beide beroepen
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 februari 2024 (in de zaak NL24.2354) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 2 februari 2024.
3. In het kader van het verlengingsbesluit zal de rechtbank dienen te beoordelen of het verlengingsbesluit rechtmatig is, en toetsen of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat alle redelijke inspanningen ten spijt, de verwijdering vanwege het niet meewerken van eiser, meer tijd zal vergen.
4. De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op het verlengingsbesluit. Daarna zal de rechtbank nog afzonderlijk ingaan op hetgeen aan de orde komt in het beroep tegen het voortduren van de maatregel. Vanwege de overlap zal de rechtbank daarbij verwijzen naar wat zij in het kader van beide beroepen heeft geoordeeld.

Overwegingen ten aanzien van het verlengingsbesluit

Voorwaarden voor de verlenging van de maatregel
5. Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw mag de maatregel van bewaring met nog eens twaalf maanden worden verlengd als documentatie van de vreemdeling ontbreekt en de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting.
5.1.
Eiser stelt dat hij niet meewerkt aan zijn terugkeer omdat hij geen leven heeft in Gambia. Eiser stelt dat zijn familie naar Senegal is gevlucht vanwege Blackstar. Eiser voert aan dat hij asiel wil aanvragen, maar dat hij dit niet in bewaring wil doen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitzetting meer tijd zal vergen, nu documentatie ontbreekt en eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en/of nationaliteit, door de presentaties in persoon te weigeren die nodig zijn voor het verkrijgen van documentatie. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser heeft geweigerd naar twee van de geplande presentaties bij de Gambiaanse autoriteiten te gaan, te weten de presentaties die gepland stonden op 2 november 2023 en 7 maart 2024, en zelf geen actie heeft ondernomen om zijn terugkeer te realiseren. De rechtbank overweegt verder dat eiser in alle vertrekgesprekken en ter zitting heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan zijn terugkeer.
Grondslag
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser nog steeds valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt.
Bewaringsgronden
7. In het verlengingsbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser op 18 september 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ten grondslag gelegd aan het besluit tot verlening van de bewaringstermijn:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7.1.
Ter zitting heeft de staatssecretaris lichte grond 4b laten vallen.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3c en 3i en de lichte gronden 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser is Nederland ingereisd zonder documentatie (3a), eiser heeft tot op heden nog niet voldaan aan de gestelde vertrektermijn die volgt uit het terugkeerbesluit (3c) en eiser heeft meermaals aangegeven niet mee te zullen werken aan terugkeer naar Gambia (3i). De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat vorenstaande hem niet meer kan worden tegengeworpen. Voorts overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris eiser terecht heeft tegengeworpen dat eiser niet voldoet aan de verplichting uit artikel 4.21 van het Vb (4a), dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft (4c) en dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d).
Lichter middel
8. Eiser stelt dat een lichter middel opgelegd had moeten worden. Eiser voert hiertoe aan dat hij naar Ter Apel wil om asiel aan te vragen en dat hij diabetes heeft. Eiser stelt dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen gelet op het tijdsverloop van de bewaring.
8.1
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Gambia, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Eiser heeft op 13 september 2023 de vertrektermijn ongebruikt laten verstrijken en heeft in de vertrekgesprekken verklaard niet terug te willen keren naar Gambia. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
Zicht op uitzetting
9. Eiser stelt dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt, nu de Gambiaanse autoriteiten een presentatie in persoon eisen alvorens een lp wordt afgegeven. Eiser stelt niet mee te werken aan de presentaties en dat ook niet te gaan doen, waardoor zicht op uitzetting naar Gambia in het geval van eiser ontbreekt.
9.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3003), in algemene zin van zicht op uitzetting naar Gambia kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt voorts dat de staatssecretaris ter zitting cijfers heeft overgelegd waaruit blijkt dat, tot 30 november 2023, de nationaliteit is bevestigd van 11 vreemdelingen en dit 4 keer heeft geleid tot afgifte van een lp. Niet is gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten geen lp’s verstrekken en ook niet dat zij op andere wijze geen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen.
9.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen, zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent, nu eiser de presentaties bij de Gambiaanse autoriteiten weigert en verder geen actie onderneemt tot vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. Nu de Gambiaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien eiser zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.

Overwegingen ten aanzien van het voortduren van de maatregel

Voortvarendheid
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het onderzoek op 2 februari 2024, twee keer gerappelleerd op de lp-aanvraag, te weten op 13 februari 2024 en 5 maart 2024. De staatssecretaris heeft op 28 februari 2024 en 7 maart 2024 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Tevens is een presentatie gepland bij de Gambiaanse autoriteiten op 7 maart 2024. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Zicht op uitzetting
11. Zoals reeds uiteengezet onder r.o. 9.1. en 9.2. is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting naar Gambia in zijn algemeenheid en in het geval van eiser niet ontbreekt. Het voortduren van de maatregel is ook niet op deze grond onrechtmatig.
Kenbare belangenafweging
12. Conform paragraaf A5/6.8 van de Vc maakt de staatssecretaris na zes maanden inbewaringstelling een kenbare belangenafweging. Nu eiser sinds 18 september 2023 in bewaring zit en de staatssecretaris op 7 maart 2024 een verlengingsbesluit heeft genomen, is aan dit vereiste voldaan.
12.1.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn de bewaring op te heffen. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dat hij geen medewerking verleent aan zijn verwijdering en dat uit eisers houding ook niet kan worden afgeleid dat hij voornemens is zijn medewerking te verlenen.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepsgronden leiden niet tot het oordeel dat het verlengingsbesluit of het voortduren van de bewaring sinds 2 februari 2024 onrechtmatig is. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat dat het verlengingsbesluit of het voortduren van de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320).