ECLI:NL:RBDHA:2024:3723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.23934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsaanvragen op basis van familie- en gezinsleven en voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee Indonesische eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning op basis van familie- en gezinsleven. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de eisers geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hadden en niet in aanmerking kwamen voor vrijstelling daarvan. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van de eisers.

De rechtbank constateert dat de aanvragen van de eisers zijn afgewezen op basis van een belangenafweging, waarbij de staatssecretaris concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eisers en hun referent in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de gezondheidssituatie van de eisers geen vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigt, en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van de eisers.

De rechtbank wijst het beroep van de eisers ongegrond en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen schrijnende situatie is die een uitzondering op het beleid rechtvaardigt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, waarbij de rechtbank de argumenten van de eisers niet overtuigend acht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.23934 en NL23.23935
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres 1], V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres/verzoekster 1 (hierna: eiseres 1)
en
[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres/verzoekster 2 (hierna: eiseres 2, hierna samen: eisers)
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers.
1.1.
Verweerder heeft de aanvragen van eisers met de besluiten van 18 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 juli 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres 1 is geboren op [geboortedatum 1] 1929. Eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 2] 1962. Eisers hebben de Indonesische nationaliteit. Zij zijn in maart 2020 met een toeristenvisum naar Nederland gekomen om referent, hun dochter respectievelijk zus, te bezoeken. Vanwege het COVID-19 virus is de geldigheid van de visa van eisers verlengd tot 31 augustus 2020. Op 21 september 2020 hebben eisers de nu voorliggende aanvraag gedaan.
4. Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen omdat zij geen geldige mvv [1] hebben en zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling daarvan. Ten eerste kunnen eisers geen vrijstelling krijgen in verband met hun gezondheidssituatie. Uit het BMA-advies [2] van 20 juli 2023 over eiseres 1 is gebleken dat zij onder voorwaarden kan reizen en dat het uitblijven van de medische behandeling die zij momenteel krijgt niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Uit het BMA-advies van 24 november 2020 over eiseres 2 is gebleken dat ook zij kan reizen en dat ook in haar geval het uitblijven van de medische behandeling die zij op dat moment kreeg niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Omdat eiseres 2 ten tijde van het bestreden besluit niet onder medische behandeling stond, heeft verweerder het BMA niet om een actueel advies gevraagd. Ten tweede kunnen eisers geen vrijstelling van het mvv-vereiste krijgen in verband met familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [3] Tussen eisers en referent bestaat volgens verweerder namelijk geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft zijn eigen belangen afgewogen tegen de belangen van eisers en deze belangenafweging in het nadeel van eisers laten uitvallen. Eisers kunnen ook geen vrijstelling van het mvv-vereiste krijgen op grond van hun privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft ook hier de belangenafweging in het nadeel van eisers laten uitvallen. Tot slot is er volgens verweerder geen sprake van een samenstel van bijzondere omstandigheden waardoor aan eisers een verblijfsvergunning op humanitaire gronden of vanwege hun schrijnende situatie zou moeten worden verstrekt.
Wat vinden eiseressen in beroep?
5. Verweerder had eisers moeten vrijstellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. Ten eerste omdat er tussen eisers en referent wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eisers zijn beiden afhankelijk van de zorg en ondersteuning van referent en haar echtgenoot. Eiseres 1 is een hoogbejaarde vrouw die kampt met ouderdoms- en medische aandoeningen. Eiseres 2 is doofstom en lijdt aan een schildklieraandoening waardoor zij volledig afhankelijk is van eiseres 1. Ten tweede heeft verweerder een onjuiste belangenafweging gemaakt, die niet voldoet aan de eisen die hieraan gesteld zijn in uitspraken van de hoogste bestuursrechter. [4] Verweerder heeft niet in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM een op eisers toegespitste belangenafweging verricht. [5] Tegenover de vele en grote belangen van eisers staat alleen het economisch belang van verweerder. Dit is in geval van eiseres 1 echter verwaarloosbaar, omdat de zorg die haar gegeven wordt bestaat uit mantelzorg die referent en haar echtgenoot kosteloos geven. De kosten voor een op nieuwe technologie gebaseerde behandeling van doofheid zullen referent en haar echtgenoot ook betalen. Daarnaast stelt verweerder ten onrechte dat eisers contact kunnen houden met hun Nederlandse familieleden via moderne communicatiemiddelen. Eiseres 1 kan zich door haar vergevorderde dementie niet meer uiten en eiseres 2 is doofstom. Ten derde had verweerder de dossiers van eisers voor moeten leggen aan de CSZ [6] . Ten vierde heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door het BMA advies van 20 juli 2023 niet voor het nemen van het bestreden besluit en ook niet daarna, met eisers te delen. Ook meent eiseres 1 dat bij het uitblijven van zorg wel degelijk een medische noodsituatie zal ontstaan en dat het BMA onvoldoende waarde heeft gehecht aan de diagnose van de specialist ouderengeneeskunde. O
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld?
6. De rechtbank is met verweerder eens dat er geen rechtsregel is die voorschrijft dat een BMA-advies eerst aan een vreemdeling moet worden voorgelegd, voordat een besluit kan worden genomen. Dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder dit niet heeft gedaan, volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder het BMA-advies niet heeft meegezonden met het bestreden besluit. Dit is weliswaar slordig, maar de rechtbank ziet hierin geen gebrek. Daarbij komt dat verweerder het BMA-advies van 20 juli 2023 op 18 oktober 2023 alsnog aan het digitale dossier heeft toegevoegd, zodat eisers in de beroepsfase gelegenheid hebben gehad daarop te reageren, wat zij ook hebben gedaan.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van gezondheidssituatie
7. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is een advies van het BMA een deskundigenadvies waar verweerder in principe vanuit mag gaan. Verweerder heeft wel de plicht om zich ervan te vergewissen dat het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop aansluit. [7] Wanneer verweerder heeft voldaan aan de vergewisplicht, kan een vreemdeling de uitkomst van een advies van het BMA alleen succesvol bestrijden door een andersluidend deskundigenadvies te overleggen.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder van het BMA-advies van 20 juli 2023 over eiseres 1 uit heeft kunnen gaan. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat alle informatie van de huisarts is betrokken bij het BMA-advies en dat is geconcludeerd dat er bij het uitblijven van medische behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan. De enkele stelling van eisers dat dit wel zal gebeuren, maakt niet dat het BMA-advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen, inhoudelijk niet inzichtelijk of niet concludent is.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
8. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [8] volgt dat voor de vaststelling van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen volwassen familieleden sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Bij de beoordeling hiervan is een aantal factoren van belang, namelijk eventuele samenwoning, de mate van emotionele afhankelijkheid, de mate van financiële afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Bij deze beoordeling mag verweerder ook gewicht toekennen aan de vraag of ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven. [9]
8.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft kunnen concluderen dat tussen eisers en referent geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat tussen hen geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat niet uitsluitend referent (mantel)zorg kan bieden aan eisers. Zij hebben namelijk ook familieleden in Indonesië. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze familieleden hen niet de benodigde zorg kunnen geven. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat de zorg voor eisers in Nederland wellicht praktischer kan worden geregeld en het feit dat eisers er zelf ook de voorkeur aan geven deze zorg van referent (en andere familieleden) in Nederland te krijgen, niet maakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en referent.
8.2.
Het beroep van eisers op voormelde uitspraak van 29 juni 2018 van zittingsplaats Utrecht slaagt niet. Er is namelijk geen sprake van een vergelijkbare zaak. In de zaak die aan deze uitspraak ten grondslag ligt had verweerder wel aangenomen dat er sprake was van familieleven, maar had hij vervolgens in de belangenafweging overwogen dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie was. De rechtbank heeft daarom in die zaak het beroep gegrond verklaard omdat verweerder het toetsingskader verkeerd had toegepast. Dat is anders dan in de nu voorliggende zaak, omdat verweerder hier eerst heeft getoetst of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en vervolgens tot de conclusie is gekomen dat nu dit niet het geval is, er ook geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarna heeft verweerder alsnog een belangenafweging gemaakt. Daarmee heeft verweerder ook voldaan aan het toetsingskader zoals de hoogste bestuursrechter dit in voormelde uitspraken uit 2022 uiteen heeft gezet. De rechtbank overweegt verder dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat in voormelde uitspraak van 29 juni 2018 ook een ander feitencomplex aan de orde was, die de belangenafweging in die zaak uiteindelijk in het voordeel van die vreemdeling heeft doen uitvallen.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante omstandigheden en belangen van eisers in het kader van artikel 8 van het EVRM betrokken en kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat en voldoende gemotiveerd waarom deze belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
Dat referent een eigen inkomen heeft om de kosten van levensonderhoud van haar zelf, haar gezin en van eisers te kunnen betalen, heeft verweerder in het voordeel van eisers meegewogen. Verweerder heeft daartegenover kunnen zetten en in het nadeel van eisers mee kunnen wegen dat zij niet eerder een verblijfsvergunning in Nederland hebben gehad, dat zij hier nog maar kort wonen en juist sterke banden hebben met Indonesië, waar zij allebei hun leven lang hebben gewoond. Ook heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat tussen eisers en referent geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Uit het BMA-advies blijkt dat eiseres 1 de benodigde (mantel)zorg in Indonesië kan krijgen van een zorginstelling. Ook kunnen de drie kinderen/zussen/broer in Indonesië de nodige zorg verlenen. Het restrictieve toelatingsbeleid van Nederland en het economisch belang heeft verweerder ook in het nadeel van eisers kunnen meewegen. De enkele stelling dat referent en haar echtgenoot bereid zijn toekomstige kosten voor zorg die eisers nodig hebben zelf voor kun rekening zullen nemen, doet daar niet aan af. Zodra eisers rechtmatig verblijf in Nederland hebben, hebben zij immers recht op gezondheidszorg die deels door de staat wordt betaald. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eisers ook op afstand contact kunnen houden met referent en hun Nederlandse familieleden. De stelling van eisers dat zij niet met moderne communicatiemiddelen kunnen communiceren, volgt de rechtbank niet. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers aangegeven dat eiseres 2 wel via Whatsapp kan schrijven. Bovendien hebben eisers ook tijdens de hoorzitting in bezwaar aangegeven dat zij toen zij nog in Indonesië waren via Whatsapp en videobellen, contact onderhielden. Alles afwegend heeft verweerder kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eisers.
Schrijnende situatie
10. Dat verweerder de dossiers van eiseressen voor moeten leggen aan de CSZ, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft er in het verweerschrift op gewezen dat de CSZ sinds 2019 niet meer bestaat en is opgevolgd door het Multi Disciplinair Team Schrijnende Zaken. Ook heeft verweerder erop gewezen dat sinds het afschaffen van de discretionaire bevoegdheid voor verweerder de mogelijkheid bestaat om bij een eerste in Nederland ingediende aanvraag te toetsen aan art. 3.6ba van het Vb [10] . Het beleid hieromtrent is uitgewerkt in paragraaf B11/2.5 Vc [11] . Uit dit beleid blijkt dat verweerder alleen gebruik maakt van deze
bevoegdheid als sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een dergelijke schrijnende situatie hier niet aan de orde is.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [12]
14. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3792.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 29 juni 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:2966.
6.Commissie Schrijnende Zaken.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422, r.o. 2.1.
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
10.Vreemdelingenbesluit 2000.
11.Vreemdelingencirculaire 2000.
12.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.