9.5.Dat betekent dat de tijdelijke bescherming van derdelanders in Nederland niet wordt verlengd met het Verlengingsbesluit. Voor hen geldt dat de tijdelijke bescherming van kracht is tot en met 4 maart 2024. Dit geldt voor de derdelanders die in Oekraïne een tijdelijke verblijfsvergunning hadden en zich voor 19 juli 2022 in Nederland in de BRP hadden ingeschreven.”
37. De rechtbank stelt vast dat niet alleen artikel 1 van het Verlengingsbesluit, maar ook de considerans van het Verlengingsbesluit geen enkele indicatie biedt voor de uitleg dat de tijdelijke bescherming van ontheemden zoals eiser alleen verlengd wordt als de lidstaat, die individuele ontheemden onder de werkingssfeer van de RTB heeft gebracht door middel van toepassing van de facultatieve bepaling, op het moment van verlenging nog steeds gebruik maakt van deze bevoegdheid. De rechtbank stelt in aanvulling hierop vast dat ook het voorstel van de Commissie tot verlenging van de tijdelijke bescherming hiervoor geen indicaties bevat. De rechtbank verwijst in dit kader naar de volgende passages in het voorstel van de Commissie
“Het doel van dit voorstel is de tijdelijke bescherming, zoals ingevoerd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad, met nog eens één jaar te verlengen. Dit zal tot gevolg hebben dat de tijdelijke bescherming voor de in Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad genoemde categorieën personen wordt voortgezet voor de periode van 4 maart 2024 tot en met 3 maart 2025.
(…)
De huidige onzekerheid en volatiliteit in Oekraïne tonen aan dat er geen oplossing in zicht is voor personen die tijdelijke bescherming genieten en die momenteel in de EU-lidstaten aanwezig zijn. Deze personen moeten binnen de Unie nog steeds worden beschermd.
(…)
Gezien het bovenstaande is de Commissie van mening dat de redenen voor tijdelijke bescherming nog steeds bestaan en dat tijdelijke bescherming derhalve moet worden verlengd als een noodzakelijk en passend antwoord op de huidige situatie.
(…)
Dit moet ervoor zorgen dat ontheemden uit Oekraïne die in de EU-lidstaten verblijven, onder de huidige omstandigheden zoveel mogelijk stabiliteit en vooruitzichten krijgen.
(…)
De rechtsgrondslag voor het voorstel is artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden, aangezien de redenen voor tijdelijke bescherming nog steeds bestaan.
(…)
Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel voorziet het voorgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad in een verlenging van de tijdelijke bescherming voor de beperkte periode, d.w.z. met één jaar voor de specifieke groep personen waarop het reeds van toepassing is.”
38. De rechtbank leidt uit bovenstaande passages af dat de Commissie, omdat de redenen voor tijdelijke bescherming nog steeds bestaan, voorstelt de tijdelijke bescherming overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de RTB te verlengen en dat deze verlenging betrekking heeft op de ontheemden die reeds tijdelijke bescherming genieten en dus op de specifieke groep personen die onder de werkingssfeer van de RTB vallen en zijn gebracht. In het voorstel van de Commissie wordt expliciet verwezen naar deze ontheemden die al tijdelijke bescherming aan de RTB ontlenen en is de noodzaak van de verlenging gerelateerd aan het nog steeds bestaan van de redenen voor tijdelijke bescherming gelet op de intensiteit van de oorlog, de aantallen ontheemden in de Unie en het willen ontlasten van de asielsystemen van de lidstaten. De rechtbank ziet ook in het voorstel van de Commissie dan ook geen enkele aanwijzing dat de beoogde verlenging geen betrekking zou hebben op ontheemden die verweerder onder de werkingssfeer van de RTB heeft gebracht doordat verweerder tot 19 juli 2022 toepassing heeft gegeven aan de facultatieve bepaling.
39. De rechtbank overweegt over de verwijzing in de Afdelingsuitspraak waarop verweerder zich baseert naar voetnoot 2 in het voorstel van de Commissie het volgende. Dat in die voetnoot de facultatieve bepaling van artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit niet uitdrukkelijk wordt genoemd vindt de rechtbank in het licht van het voorgaande onvoldoende om daarop de conclusie te baseren dat het niet anders kan dan dat de Raad toch moet hebben bedoeld om deze categorie niet onder het Verlengingsbesluit te laten vallen. Deze voetnoot heeft betrekking op de activering van de RTB van bepaalde categorieën mensen. Het is dus niet verwonderlijk dat artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit niet wordt genoemd. Het behoort immers tot de bevoegdheid van de lidstaten om al dan niet toepassing te geven aan de facultatieve bepaling en aan andere categorieën mensen ook tijdelijke bescherming te bieden. Het activeren van de RTB betekent dus niet dat individuele lidstaten ook daadwerkelijk gebruik zullen gaan maken van deze facultatieve bepaling en het gebruik van die facultatieve bepaling kan dus ook niet in zijn algemeenheid worden geactiveerd. Dat verweerder de bevoegdheid heeft om de toepassing van een Unierechtelijke facultatieve bepaling te beëindigen, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Zoals immers ook de Afdeling heeft overwogen, betekent dit dat verweerder per 19 juli 2022 geen tijdelijke bescherming meer hoeft te bieden aan derdelanders die zich op dat moment nog niet in de BRP hadden ingeschreven. Deze uitspraak gaat echter, net als die van de Afdeling, over derdelanders die zich per 19 juli 2022
wélhadden ingeschreven in de BRP.
40. De rechtbank concludeert dat op grond van het Verlengingsbesluit de duur van de tijdelijke bescherming van alle ontheemden die reeds onder de werkingssfeer van de RTB waren gebracht is verlengd. In het geval ontheemden met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne zich hebben gemeld ná 19 juli 2022, is aan hen geen tijdelijke bescherming verleend. Het Verlengingsbesluit is daarom niet van toepassing op die ontheemden.
Uit de bewoordingen, systematiek en doelstelling van het Verlengingsbesluit blijkt geen enkele indicatie voor de uitleg dat op het moment van verlenging een hernieuwde beoordeling diende of mocht worden gemaakt van de vraag welke ontheemde begunstigde van de RTB is. Uit het voorstel van de Commissie leidt de rechtbank niet af dat de Commissie dit wel heeft beoogd. Indien dit wel het geval zou zijn geweest, dan heeft te gelden dat uitsluitend de gekwalificeerde meerderheid van de Raad bevoegd is om de duur van de RTB al dan niet te verlengen. De rechtbank ziet niet in hoe artikel 1 van het Verlengingsbesluit, gelezen in samenhang met de RTB en het Uitvoeringsbesluit, anders kan worden uitgelegd.
41. De rechtbank overweegt tot slot dat de Afdeling in de uitspraak waarin het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 augustus 2023 in de zaak NL23.21692aan de orde was, de gronden van de uitspraak van de rechtbank heeft verbeterd door onder meer het navolgende te overwegen:
“Zij vallen niet onder het Verlengingsbesluit, omdat de staatssecretaris vóór het verlengingsbesluit was genomen heeft laten weten hun geen tijdelijke bescherming meer te willen bieden. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de tijdelijke bescherming van derdelanders alleen op hetzelfde moment als die van andere ontheemden kan worden beëindigd.”
42. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraken in wezen geoordeeld dat verweerder niet kon laten weten “hun” geen tijdelijke bescherming meer te willen bieden, simpelweg omdat hij daartoe niet bevoegd was. Voor zover verweerder geen tijdelijke bescherming meer wil(de) bieden aan ontheemden die niet verplicht beschermd moeten worden, kan deze keuze alleen betrekking hebben op ontheemden die zich in Nederland meldden nadat dit besluit was genomen. De rechtbank overweegt dat “hun” dus alleen betrekking kan hebben op ontheemden die niet reeds onder de werking van de RTB waren gebracht op het moment dat verweerder niet langer toepassing gaf aan de facultatieve bepaling.
Conclusie over het Verlengingsbesluit en gevolgen van deze conclusie
43. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de tijdelijke bescherming die aan eiseres is verleend niet van rechtswege is geëindigd. Doordat het Verlengingsbesluit is genomen, is namelijk ook de duur van de aan eiseres verleende tijdelijke bescherming verlengd met een jaar.
44. Omdat eiseres daardoor (nog steeds) rechtmatig verblijf heeft, is er geen grondslag voor het nemen van een terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit van 7 februari 2024 kan dan ook reeds hierom geen stand houden. Het beroep met zaaknummer NL24.7930 is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het terugkeerbesluit van 7 februari 2024.
45. Verweerder hoeft geen nieuw besluit te nemen en kan dit thans ook niet omdat eiseres gedurende de gehele duur dat de RTB van kracht is onder deze Unierechtelijke regeling valt. De tijdelijke bescherming die eiseres geniet, eindigt nadat een gekwalificeerde meerderheid van de Raad van de EU beslist dat de tijdelijke bescherming op grond van de RTB en het Uitvoeringsbesluit wordt beëindigd, of nadat de maximale duur van de tijdelijke bescherming is bereikt of als eiseres aangeeft zijn Unierechtelijke recht op tijdelijke bescherming niet langer te willen effectueren en te willen terugkeren naar haar land van herkomst.
46. De rechtbank is verzocht om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen.
De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding. De rechtbank twijfelt namelijk niet aan de uitleg van het Unierecht die zij in deze uitspraak heeft gegeven. De omstandigheid dat er sprake is van divergerende jurisprudentie acht de rechtbank, net als de Afdeling, hiervoor onvoldoende.De rechtbank wijst er overigens op, zoals ook ter zitting is besproken, dat de beantwoording van een mogelijke prejudiciële vraag zeer waarschijnlijk niet zal plaatsvinden voordat de maximale duur van de tijdelijke bescherming is bereikt.
47. De rechtbank realiseert zich dat de gevolgen van deze uitspraak door verweerder en door derden (maatschappelijk) als onwenselijk kunnen worden ervaren. De rechtbank dient zich weliswaar altijd te vergewissen van de gevolgen van haar uitspraken.
Dit strekt echter niet zo ver dat de rechtbank haar ogen moet sluiten voor het juridische gevolg van de politieke keuze om aanvankelijk ook derdelanders uit Oekraïne die een tijdelijk verblijfsrecht hadden tijdelijke bescherming te bieden. Dat juridische gevolg is dat de tijdelijke bescherming die is geboden aan eiser (en anderen), blijft doorlopen en pas eindigt als dat uit de RTB voortvloeit.
De rechtbank dient het geschil tussen partijen te beslechten en verricht daarbij in deze procedure een juridische analyse van het Unierecht en doet op grond daarvan de uitspraak die zij rechtens juist en rechtvaardig acht. Dit is namelijk de essentie van haar rechtsprekende taak.
48. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres nog steeds tijdelijke bescherming aan de RTB ontleent en het terugkeerbesluit van 7 februari 2024, dat de vaststelling van onrechtmatig verblijf beoogt, dus moet worden vernietigd. De rechtbank stelt vast dat met dit oordeel het geschil tussen partijen finaal is beslecht. De rechtbank heeft ter zitting aan partijen de vraag voorgelegd of, in het geval de rechtbank tot deze conclusie zou komen, sprake is van een procesbelang bij een beoordeling van alle overige rechtsvragen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
49. Verweerder heeft ten onrechte gemeend dat de tijdelijke bescherming van rechtswege is vervallen per 5 maart 2024 en verweerder heeft daardoor ten onrechte een terugkeerbesluit aan eiseres opgelegd. Omdat het terugkeerbesluit inhoudelijk onjuist is, komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of verweerder heeft voldaan aan de in de Terugkeerrichtlijn neergelegde procedurele vereisten die voor verweerder gelden als hij de Terugkeerrichtlijn ten uitvoer legt en zoals die door het Hof in een reeks van arresten zijn uitgelegd.
50. Omdat de rechtbank vaststelt dat eiseres nog steeds onder de RTB valt, heeft eiseres ook geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het gehandhaafde beroep tegen het ingetrokken beëindigingsbesluit waarbij is beoogd om de tijdelijke bescherming per 4 september 2023 te beëindigen. Dit betekent dat de rechtsvragen die in dat beroep zijn opgeworpen ook geen beoordeling meer behoeven.
51. De door eiseres opgeworpen vraag naar de aard van het verblijfsrecht dat wordt ontleend aan de RTB en meer in het bijzonder welke aanspraken mogelijk worden opgebouwd gedurende het verblijf op grond van de RTB, zal de rechtbank in deze procedures bij het ontbreken van procesbelang ook niet beoordelen en beantwoorden. Eiseres valt immers nog steeds onder de werkingssfeer van de RTB en de vraag of eiseres is vrijgesteld van het MVV-vereiste is pas relevant is als de tijdelijke bescherming eindigt en eiseres -mogelijk- een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning wil indienen.
52. De rechtbank zal in deze procedure ook niet het standpunt van eiseres dat zij behoort tot een categorie ontheemden aan wie verplicht tijdelijke bescherming moet worden geboden beoordelen. Eiseres heeft geen vertaling van de documenten waarmee zij dit standpunt wil onderbouwen overgelegd. Dit betekent dat de rechtbank nu niet kan vaststellen of eiseres tijdelijke bescherming heeft vanwege haar gestelde huwelijk. De rechtbank kan wel in deze procedure vaststellen dat de tijdelijke bescherming die aan haar is verleend omdat zij door verweerder door toepassing van de facultatieve bepaling onder de werkingssfeer van de RTB is gebracht, niet van rechtswege is geëindigd. De rechtbank acht het meer in het belang van eiseres om vast te stellen dat de tijdelijke bescherming en dus het rechtmatig verblijf van eiseres voortduurt in plaats van -wellicht- een motiveringsgebrek vast te stellen en verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. Eiseres ontleent bovendien dezelfde rechten aan de tijdelijke bescherming als ontheemden aan wei verplicht tijdelijke bescherming moet worden geboden.
53. Het beroep tegen het beëindigingsbesluit met zaaknummer NL23.24696 zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard omdat daarbij geen procesbelang meer bestaat.
54. De rechtbank overweegt tot slot dat in het terugkeerbesluit is vermeld dat eiseres vanwege het terugkeerbesluit in het Schengen Informatie Systeem (SIS) wordt gesignaleerd. In het terugkeerbesluit is hieraan toegevoegd “
dat eiseres voor meer informatie moet kijken op www.ind.nl/terugkeerbesluit”. De rechtbank heeft ter zitting aan verweerder gevraagd of de SIS-signalering automatisch wordt verwijderd indien het terugkeerbesluit door de rechtbank wordt vernietigd. Verweerder heeft deze vraag ter zitting niet kunnen beantwoorden. De rechtbank leidt uit de in het terugkeerbesluit genoemde website af dat eiseres, omdat het terugkeerbesluit is genomen na 7 maart 2023, automatisch in het SIS is gesignaleerd en de signalering (pas) uit het SIS wordt gehaald als eiseres haar vertrek uit de Unie zelf heeft gemeld en bewijzen van haar vertrek en de reis aan verweerder heeft doen toekomen.
Het terugkeerbesluit van 7 februari 2024 wordt echter door de rechtbank vernietigd. Eiseres heeft rechtmatig verblijf omdat de tijdelijke bescherming die zij aan de RTB ontleent voortduurt. Eiseres heeft dus geen plicht om de Unie te verlaten. De rechtbank overweegt dat het handhaven van de SIS-signalering totdat eiseres haar vertrek uit de Unie onderbouwt in strijd is met van Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. In artikel 3 van deze Verordening is weliswaar bepaald dat -kort gezegd- in het SIS een signalering moet worden ingevoerd van derdelanders aan wie een terugkeerbesluit is opgelegd. In artikel 14 van deze verordening is echter bepaald dat de signalering inzake terugkeer wordt gewist indien dit besluit wordt ingetrokken of vernietigd. De rechtbank overweegt dat hiervoor geen verzoek van de betreffende derdelander is vereist, omdat deze verplichting op verweerder rust. Alleen als de derdelander heeft voldaan aan de terugkeerplicht, dient de derdelander zelf een handeling te verrichten door dit vertrek van het grondgebied van de lidstaten aan te tonen. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om de signalering van eiseres in het SIS te verwijderen. De rechtbank overweegt hierbij dat de Verordening niet vereist dat terugkeerbesluiten die nog niet onherroepelijk zijn in het SIS worden gesignaleerd. De rechtbank acht het onzorgvuldig dat de signalering in het SIS automatisch geschiedt zodra een terugkeerbesluit is genomen, temeer nu verweerder niet aannemelijk heeft kunnen maken dat verweerder na intrekking of vernietiging van het terugkeerbesluit de signalering per ommegaande uit eigen beweging wist uit het SIS. De rechtbank geeft verweerder mee “het systeem” zodanig in te richten dat uitsluitend terugkeerbesluiten die in rechte vaststaan leiden tot een SIS-signalering. Daarnaast geeft de rechtbank verweerder mee in een terugkeerbesluit niet te verwijzen naar een website, maar duidelijk aan te geven dat eiseres zelf moet zorgdragen voor de verwijdering van haar persoonsgegevens als zij heeft voldaan aan haar vertrekplicht en hoe zij dit kan doen.
55. De rechtbank zal verweerder in de proceskosten veroordelen. Het beroep tegen het beëindigingsbesluit is niet-ontvankelijk, maar verweerder heeft dit bestreden besluit ingetrokken omdat dit besluit inhoudelijk onjuist was. Voor dit beroep zal de rechtbank een punt toekennen. Het beroep tegen het terugkeerbesluit van 7 februari 2024 is gegrond, zodat de rechtbank hier ook een punt voor zal toekennen. De rechtbank zal verder één punt toekennen voor het aanwezig zijn ter zitting, omdat beide beroepen gevoegd zijn behandeld en in beide zaken dezelfde rechtsvraag centraal heeft gestaan. Dit betekent dat de rechtbank de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vaststelt op € 2.625,- (3 punten met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).