Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is parterre-portiekwoning met tuin. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van ongeveer 133 m².
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Daarnaast is in geschil of verweerder (tijdig) alle op de zaak betrekking heeft overgelegd en of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd. Ter zitting is eiser teruggekomen op zijn standpunt dat artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden.
3. Eiser bepleit een waarde van € 431.000. Daartoe heeft hij een matrix overgelegd waarin gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten zijn opgenomen ( [adres 2] , verkocht op 15 juli 2020 voor € 450.000; [adres 3] , verkocht op 5 oktober 2020 voor € 490.000 en [adres 4] , verkocht op 28 december 2020 voor € 465.750). Volgens eiser maakt verweerder niet inzichtelijk hoe hij tot de vastgestelde waarde is gekomen en is de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk gemotiveerd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde heeft verweerder een matrix overgelegd. Naast gegevens van de woning, bevat de matrix gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten ( [adres 5] , verkocht op 22 maart 2021 voor € 495.000; [adres 6] , verkocht op 15 juli 2021 voor € 469.000 en [adres 3] , verkocht op 5 oktober 2020 voor € 490.000). Volgens verweerder zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd.
Beoordeling van het geschil
5. Verweerder heeft verklaard dat het taxatieverslag gedurende de bezwaarfase aan het bureau Eerlijke WOZ is verstrekt en dat geen gebruik is gemaakt van grondstaffels, liggingsfactoren, indexeringscijfers van de onderbouwingen naar de waardepeildatum en KOUDV-factoren. Daarbij heeft verweerder toegelicht hoe de waarde van woningen in de gemeente jaarlijks tot stand komt en in de bezwaarfase wordt herbeoordeeld, waarbij een belangrijk deel van het werk op individueel niveau door taxateurs handmatig wordt verricht. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Hieruit volgt dat de (gegevens die ten grondslag liggen aan) indexeringscijfers en KOUDV- en liggingsfactoren verweerder niet ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en dus niet aan belanghebbende in de bezwaarfase konden worden verstrekt.Van schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geen sprake.
6. Ook de in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb opgenomen verplichting strekt niet zover dat daaronder ook de informatie valt waarover verweerder op het betreffende moment zelf niet beschikte.De bouwtekeningen en iWOZ-gegevens van de vergelijkingsobjecten waar eiser om verzoekt, behoren in beginsel niet tot op de zaak betrekking hebbende stukken. Dat kan anders zijn indien eiser aannemelijk maakt dat de inhoud van de vergelijkingsobjecten niet juist is dan wel, bijvoorbeeld, de staat van onderhoud of de voorzieningen van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn bepaald. Het bij gebrek aan wetenschap bestrijden van objectkenmerken is daartoe niet toereikend.
7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatieverslag, de matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatieverslag en de matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Dit zijn allen in de buurt van de woning gelegen parterre-portiekwoningen uit dezelfde bouwperiode en met dezelfde uitstraling als de woning van eiser. Met de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de verkoopcijfers van de genoemde vergelijkingsobjecten, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer gebruiksoppervlakte, ligging, en de staat van de woning. De rechtbank acht met name de vergelijking met - de ook door eiser genoemde - [adres 3] bruikbaar. De woning van eiser is groter en beschikt over een grotere tuin dan dit vergelijkingsobject. Deze verschillen rechtvaardigen dat de waarde van de woning op de waardepeildatum hoger is vastgesteld dan de verkoopprijs van [adres 3] .
9. Dat, zoals eiser stelt aan de tuin van de woning in de stad slechts een geringe waarde moet worden toegerekend omdat eiser bovenburen heeft, acht de rechtbank niet aannemelijk. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat [adres 3] in een significant betere staat verkeert dan de woning van eiser.. De rechtbank acht vergelijking met [adres 4] minder bruikbaar nu dat vergelijkingsobject, anders dan de woning van eiser, nabij een druk kruispunt is gelegen. Net als de woning van eiser liggen deze vergelijkingsobjecten op minimaal een blok afstand van een kruispunt. De grond van eiser dat de waarde te hoog is vastgesteld, faalt dan ook.
10. Ook de grief dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd, kan niet slagen. In de uitspraak op bezwaar wordt door verweerder gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Ook wordt toegelicht waarom bepaalde gegevens gedurende de bezwaarfase niet aan eiser konden worden verstrekt. Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder ervan blijk gegeven dat de door eiser aangevoerde gronden in zijn afweging zijn betrokken. Schending van het motiveringsbeginsel dan wel enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is derhalve niet aannemelijk geworden.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.