ECLI:NL:RBDHA:2024:3499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
NL23.30319 en NL23.303120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend, maar deze is niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser beoordeeld. Eiser stelt dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling in Frankrijk, in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij verwijst naar een AIDA-rapport en eerdere uitspraken van de rechtbank die zijn standpunt ondersteunen.

De rechtbank heeft de zaak op 4 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er in Frankrijk sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank concludeert dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat verweerder niet verplicht was om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, evenals het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om concrete aanknopingspunten te bieden voor hun claims over risico's in andere lidstaten, en bevestigt dat de rechter in Nederland niet kan ingrijpen als er geen bewijs is van tekortkomingen in de asielprocedures van andere EU-lidstaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.30319 en NL23.303120
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft eisers asielaanvraag met het bestreden besluit van 21 september 2023 niet in behandeling genomen. Omdat eiser eerder een asielaanvraag heeft ingediend in Frankrijk, is dat land verantwoordelijk voor de behandeling van zijn aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, T.M. Butt als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1972 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan [1] .
Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser kan er in het geval van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, nu Frankrijk haar internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser loopt bij overdracht een reëel risico om slachtoffer te worden van een onmenselijke en vernederende behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] . In dit kader verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank [4] . Verweerder had eisers aanvraag onverplicht in behandeling moeten nemen [5] . Bovendien is eiser kwetsbaar, omdat hij als gevolg van een ongeluk zijn hand niet meer kan gebruiken om te werken. Daarnaast verwijst eiser naar het AIDA-rapport van 11 mei 2023 waaruit volgt dat er sprake is van pushbacks in Frankrijk. Eiser betoogt verder dat hij een risico loopt op indirect refoulement, omdat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid met Frankrijk . Hij is een Ahmadi. Deze groep wordt in Nederland als risicogroep aangemerkt, maar eiser heeft in Frankrijk een afwijzing ontvangen op zijn asielaanvraag. Hij heeft een document overgelegd om dit te onderbouwen. Ook verwijst eiser voor dit betoog naar een uitspraak van deze rechtbank [6] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De hoogste bestuursrechter heeft recent nog bevestigd dat er in het geval van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan [7] . Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die aanleiding geven voor het oordeel dat er in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht geen opvang zal krijgen en dat hij niet (opnieuw) zal worden toegelaten tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Uit de laatste update van het AIDA-rapport [8] kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang van asielzoekers in Frankrijk, maar niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat in tegenstelling tot eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter [9] , eiser bij overdracht op voorhand een reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest zal lopen. Ook ten aanzien van pushbacks verschilt het recente AIDA-rapport niet wezenlijk van eerdere AIDA-rapporten die de hoogste bestuursrechter al betrokken heeft in haar uitspraken, waardoor er in het geval van Frankrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan.
4.2.
Verweerder heeft eiser ook niet als (bijzonder) kwetsbaar hoeven aan te merken omdat hij zijn hand niet meer kan gebruiken om te werken. De enkele stelling van eiser dat hij om deze reden kwetsbaar is, is in dit kader onvoldoende. Van belang is ook dat de medische voorzieningen in Frankrijk van vergelijkbare kwaliteit zijn als die in Nederland. De aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 15 september 2023 leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak ging het om een jonge vrouw met een baby. De situatie van eiser is daarom niet vergelijkbaar met die zaak.
Indirect refoulement4.3. In reactie op eisers betoog over het risico op indirect refoulement, heeft verweerder een dag voor de zitting verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch [10] , waarin een recent arrest van het Hof van Justitie [11] (hierna: het arrest) over indirect refoulement wordt besproken. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser verzocht om een nadere termijn voor het indienen van een reactie op het arrest, omdat zij er nog niet eerder bekend mee was. De rechtbank ziet geen aanleiding om dat verzoek toe te wijzen. Zij legt hieronder uit waarom.
4.4.
Het Hof van Justitie heeft zich in het arrest – kort gezegd – uitgelaten over de vraag hoe de rechter om moet gaan met een gesteld risico op indirect refoulement bij Dublinzaken. In de uitspraak van 21 december 2023 heeft de rechtbank dit arrest aangehaald en zijn de belangrijkste overwegingen uit het arrest uiteengezet. Zo heeft het Hof van Justitie onder meer overwogen dat een Dublinoverdracht uitgesloten is wanneer sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen waardoor iemand in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 4 van het Handvest [12] . Als er aanwijzingen zijn voor een dergelijk risico, is het aan de nationale rechter om te oordelen of sprake is van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn [13] . Wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de andere lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen, mag hij niet onderzoeken of er in de andere lidstaat een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat waaraan de betreffende vreemdeling bloot zou staan na overdracht [14] .
4.5.
Gelet op het oordeel dat in Frankrijk geen sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen en gelet op wat het Hof van Justitie heeft geoordeeld in het arrest, kan het gestelde verschil in beschermingsbeleid tussen Frankrijk en Nederland niet leiden tot het oordeel dat verweerder de asielaanvraag in behandeling zou moeten nemen. De gemachtigde van eiser heeft de kern van het arrest tot zich kunnen nemen, nu zij tijdens de zitting heeft aangegeven dat zij de uitspraak van 21 december 2023 heeft gelezen. Zij heeft tijdens de zitting geen punten naar voren gebracht waarom in het geval van eiser een andere conclusie zou volgen uit het arrest.
4.6.
Daarbij komt dat ook als eiser met argumenten zou komen waarom het arrest in zijn geval anders uitgelegd moet worden en uitgegaan moet worden van het toetsingskader dat de hoogste bestuursrechter uiteen heeft gezet over het verschil in beschermingsbeleid en het risico op indirect refoulement [15] , het betoog van eiser evenmin zou slagen. Eiser zal in dat kader namelijk concrete aanknopingspunten naar voren moeten brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in Frankrijk hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan hij in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste bestuursrechter in Frankrijk over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar Pakistan. Eiser heeft in ieder geval aan die maatstaf niet voldaan. Hij heeft in beroep alleen een negatieve beslissing overgelegd. De rechtbank stelt vast dat dit geen negatieve uitspraak van de hoogste bestuursrechter is, nu er duidelijk uit blijkt dat eiser nog rechtsmiddelen kan aanwenden. De niet onderbouwde stelling van eiser dat het onmogelijk is om hier tegen op te komen, is onvoldoende voor een andere conclusie.
4.7.
Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser nog in de gelegenheid te stellen om te reageren op het arrest. Het betoog dat verweerder de aanvraag vanwege een risico op indirect refoulement in behandeling moet nemen, volgt de rechtbank niet.
Vrijwillige opname in de nationale procedure4.8. Tot slot heeft verweerder in redelijkheid geen toepassing gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat niet aangetoond is dat de individuele omstandigheden van eiser zodanig zijn dat verweerder de asielaanvraag onverplicht in behandeling moest nemen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, in stand blijft.
6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingewet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14523.
5.Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18283.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4441) en 5 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1318).
8.AIDA-rapport van mei 2023 (update 2022).
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816),
10.De uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 december 2023, zaaknummer NL23.35903.
11.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 met zaaknummers C-228/21, C-254/21, C-297/21, C-315/21 en C-328/21 (ECLI:EU:C:2023:934).
12.Punt 135 van het arrest.
13.Punt 136 van het arrest.
14.Zie de punt 140-142 van het arrest.
15.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.