ECLI:NL:RBDHA:2024:305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.15343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht van gemeenschapsonderdaan en de beoordeling van de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, die zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan betwist, heeft in zijn beroep aangevoerd dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. De staatssecretaris had eerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiser op 24 augustus 2020 van rechtswege was geëindigd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het beëindigen van het verblijfsrecht niet onevenredig is. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.15, vierde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat het huwelijk van eiser minder dan drie jaar heeft geduurd en hij niet heeft aangetoond dat er sprake was van een drie jaar durende duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen, en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15343

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

[naam 2], referente
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M. Verzijden)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit waarin is vastgesteld dat zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan is geëindigd.
1.1.
De staatssecretaris heeft met het besluit van 23 februari 2023 opnieuw vastgesteld dat eisers verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan op 24 augustus 2020 van rechtswege is geëindigd. Met het bestreden besluit van 25 april 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het verblijfsrecht van eiser rechtmatig is beëindigd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Ter zitting is gebleken dat de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 augustus 2023 [1] over het eerder ingediende beroepschrift van eiser bij zowel de staatssecretaris als bij eiser bekend is. De rechtbank neemt deze uitspraak daarom mee in de beoordeling van het onderhavige beroep.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoorplicht
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure, omdat het bezwaar niet kennelijk ongegrond was. Hij heeft immers een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en aangegeven dat hij graag een toelichting op het bezwaar geeft. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022. [2]
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden afgezien van het horen van een belanghebbende als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat dit het geval is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [3] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat dit in deze zaak het geval was. Eiser heeft ook naar het oordeel van de rechtbank in zijn bezwaarschrift geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die voor de beoordeling in de bezwaarfase van betekenis hadden kunnen zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschrift en het verloop van de bezwaarfase het aan het besluit ten grondslag gelegde feitencomplex niet heeft betwist en dat eiser in zijn bezwaarschrift ook geen bijzondere individuele feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die van betekenis hadden kunnen zijn voor de belangenafweging door de staatssecretaris. Bovendien is eiser op 8 februari 2023 in het kader van zijn eerdere bezwaarprocedure al in de gelegenheid gesteld om zijn zaak mondeling toe te lichten. Daar is zijn gemachtigde verschenen, maar hijzelf is (ook nadat er nog een extra termijn van een week is gegeven) niet verschenen. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de uitspraak van de Afdeling waarop eiser wijst, niet blijkt dat een beroep op artikel 8 van het EVRM dient te leiden tot een hoorplicht. De wens om gehoord te worden leidt ook niet zonder meer tot de conclusie dat eiser gehoord zou moeten worden. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar en op goede gronden van een hoorzitting heeft afgezien.
Drie jaar durende duurzame en exclusieve relatie
7. Eiser doet een beroep op artikel 8.15, vierde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Daaruit volgt dat het rechtmatig verblijf niet eindigt door ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk, indien dat huwelijk ten minste drie jaar heeft geduurd en de vreemdeling ten minste één jaar in Nederland heeft verbleven. Volgens eiser moet de staatssecretaris deze uitzondering ook op hem toepassen, omdat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die minimaal drie jaar heeft geduurd en waarbij zij minimaal één jaar samen in Nederland hebben gewoond. Eiser voert hiertoe aan dat zijn relatie al in november 2016 begon en hij heeft whatsappgesprekken (tussen hem en referente) overgelegd die dateren van de periode tussen 25 november 2017 en 28 juli 2018. Volgens eiser kent hij referente dus al vanaf 2016 en zijn zij in februari 2017 gaan samenwonen.
7.1.
De staatssecretaris heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.15, vierde lid, onder a, van het Vb 2000. Eisers huwelijk heeft minder dan drie jaren geduurd, namelijk van 8 februari 2019 tot 24 augustus 2020. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij drie jaren feitelijk heeft samengewoond, waardoor er volgens de staatssecretaris ook geen sprake is van een drie jaar durende duurzame en exclusieve relatie.
7.2.
De rechtbank volgt eiser niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 4 augustus 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. Het is ook in de onderhavige zaak niet in geschil dat eisers huwelijk minder dan drie jaar heeft geduurd. Daarnaast blijft de rechtbank bij haar oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd dat er sprake was van een drie jaar durende duurzame en exclusieve relatie. Volgens eiser is er sinds 2016 sprake van een dergelijke relatie, maar hij onderbouwt deze stelling - ook in deze procedure - op geen enkele wijze. Eiser stelt vervolgens dat uit de verklaringen van hem en referente bij de aanvraag blijkt dat zij sinds februari 2017 een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank is echter van oordeel dat de staatssecretaris terecht is uitgegaan van de informatie zoals die blijkt uit de Basisregistratie Personen (BRP). Daaruit volgt dat eiser samen met referent tussen 15 oktober 2018 en 31 augustus 2019 op hetzelfde adres ingeschreven heeft gestaan. Verder heeft eiser met whatsappgesprekken vanaf november 2017 proberen aan te tonen dat zijn relatie eerder begon. De rechtbank volgt de staatssecretaris dat zelfs als deze datum als begindatum van de duurzame en exclusieve relatie wordt aangenomen, eiser nog steeds niet toekomt aan de termijn van drie jaar. De relatie zou dan immers geduurd hebben van november 2017 tot 24 augustus 2020, de datum van de scheiding. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.15, vierde lid, onder a, van het Vb 2000.
Belangenafweging
8. Volgens eiser had de evenredigheidstoets en de daaruit voortvloeiende belangenafweging in zijn voordeel moeten uitvallen. Eiser voert hiertoe aan dat hij vrienden, een sociaal leven en een vriendin heeft in Nederland. Volgens eiser moet in zijn voordeel worden meegewogen dat hij zelfstandig over werk en inkomen beschikt en hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2022. [4] Hij verbleef bovendien sinds 2009 in Italië en is dus al langer dan 12 jaar weg uit Gambia. In het besluit is volgens eiser op geen enkele wijze aangegeven waarom het belang van de Nederlandse staat zou vergen dat hij uit Nederland verwijderd zou moeten worden.
8.1.
De staatssecretaris heeft zich hierover gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan eisers belang.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het beëindigen van het verblijfsrecht in het geval van eiser niet onevenredig is. Daartoe heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat eiser een korte periode van minder dan twee jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat eisers banden met Nederland daarom niet heel sterk zijn. Daarbij is eiser alleenstaand, zonder kinderen, en is geen sprake van een nadere onderbouwing van beschermenswaardig gezinsleven of zijn sociale leven. Voorts is de rechtbank met de staatssecretaris van oordeel dat geen verdere informatie beschikbaar is over de nieuwe vriendin van eiser. Eisers betoog dat het zelfstandig over werk en inkomen beschikken dient te worden meegewogen in zijn voordeel, maakt niet dat de beroepsgrond slaagt. De staatssecretaris heeft deze omstandigheden immers meegenomen en vervolgens besloten dat dit er niet toe leidt dat de afweging in zijn voordeel uitvalt. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2022 treft ook geen doel, nu eiser in de onderhavige zaak niet op eenzelfde wijze zijn banden met Nederland heeft onderbouwd en aan hem ook niet is tegengeworpen dat het economisch welzijn van Nederland in het geding is. Overigens is niet gebleken dat eiser al sinds 2009 niet meer in Gambia is geweest, nu de ID-kaart en ZKV-pas van 2014 en 2015 slecht leesbaar zijn en daarmee niet het verblijf van eiser in Italië vanaf 2009 dan wel 2014/2015 kunnen aantonen. De rechtbank volgt daarom de staatssecretaris dat geen belang is gehecht aan eisers stelling dat hij al sinds 2009 in Italië verbleef. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de staatssecretaris dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan eisers belang. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat niet duidelijk is om welke belangen het hier gaat, nu het bestreden besluit omschrijft dat het gaat om het beroep op sociale voorzieningen en de staatssecretaris een toelichting hiervan heeft gegeven ter zitting.
9. Eiser heeft in de beroepsgronden verder aangevoerd dat het opgelegde inreisverbod ten onrechte wordt gehandhaafd. De rechtbank stelt echter vast dat geen inreisverbod is opgelegd, waardoor deze beroepsgrond geen bespreking behoeft.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.ABRvS 8 september 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3422 r.o. 4.1.; ABRvS 6 juli 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 5.