ECLI:NL:RBDHA:2024:2974
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM met onvoldoende belangenafweging door staatssecretaris
Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiseres met de Egyptische nationaliteit, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier had ingediend op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de specifieke situatie van de eiseres onvoldoende was betrokken in de belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte aannam dat er zwaarwegende redenen van migratiebeleid waren die het gedrag van de ouders van de eiseres aan haar konden worden toegerekend. De rechtbank benadrukte dat de eiseres sinds haar elfde onafgebroken in Nederland woont en dat haar ouders verantwoordelijk waren voor hun verblijfsstatus. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom de ouders van de eiseres in aanmerking zouden komen voor een verblijfsvergunning als aan de eiseres een vergunning zou worden verleend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.