ECLI:NL:RBDHA:2024:2802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL23.38164, NL23.38168, NL23.38172.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Oekraïense gezinsleden en de toepassing van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van een Oekraïens gezin tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, bestaande uit een vader, moeder en hun zes kinderen, hebben op 28 juli 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris heeft deze aanvragen niet in behandeling genomen, omdat België volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken. De rechtbank heeft de beroepen op 13 februari 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank overweegt dat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de opvangsituatie in België zodanig is dat zij bij overdracht aan België een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten prioriteit geven aan kwetsbare groepen, waaronder gezinnen met minderjarige kinderen, en dat eisers in het verleden al toegang tot opvang in België hebben gekregen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten de asielaanvragen niet in behandeling te nemen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen.

De rechtbank wijst de beroepen van eisers af, wat betekent dat de asielaanvragen niet in behandeling worden genomen. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers:
  • NL23.38164 (beroep eiser I);
  • NL23.38168 (beroep eiseres);
  • NL23.38172 (beroep eiser II);

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser I] , (eiser I),

V-nummer: [v-nummer 1] ;
en
[eiseres] ,(eiseres),
V-nummer: [v-nummer 2] ,
mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] ,V-nummer: [v-nummer 3] ;
[minderjarige 2] ,V-nummer: [v-nummer 4] ;
[minderjarige 3] ,V-nummer: [v-nummer 5] ;
en
[eiser II] ,(eiser II),
V-nummer: [v-nummer 6] ;
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen.
1.1
Eisers hebben op 28 juli 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
1.2
Bij de bestreden besluiten van 4 december 2023 heeft verweerder deze asielaanvragen niet in behandeling genomen, omdat België daarvoor verantwoordelijk is.
1.3
Eisers hebben bij de rechtbank beroepen (NL23.38164, NL23.38168 en NL23.38172) ingesteld tegen de bestreden besluiten.
1.4
De rechtbank heeft de beroepen op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, W.A. Katchour als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers hebben allen de Oekraïense nationaliteit. Eiser I (vader), geboren op [geboortedatum 1] 1978, is gehuwd met eiseres (moeder), die geboren is op [geboortedatum 2] 1980. Eiser I en eiseres hebben samen zes kinderen, waarvan twee meerderjarige en vier minderjarige kinderen. De twee meerderjarige zoons zijn geboren in respectievelijk 2001 en 2003, de minderjarige zoon is geboren in 2006, en de drie minderjarige dochters zijn geboren in respectievelijk 2011, 2013 en 2015. Allen hebben asiel aangevraagd in Nederland.
Wat heeft verweerder besloten?
3. De asielaanvragen zijn niet in behandeling genomen, omdat de Belgische autoriteiten op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk zijn voor de behandeling daarvan. Ten aanzien van de twee meerderjarige zoons heeft verweerder bij schrijven van 22 november 2023 de voornemens tot overdracht aan België ingetrokken. Ten aanzien van eiser I en eiseres, eiser II en de drie minderjarige dochters is de overdracht aan België bij de bestreden besluiten gehandhaafd. Uit Eurodac is gebleken dat eisers allen laatstelijk in België asiel hebben aangevraagd. Verweerder heeft daarom - op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening - een verzoek tot terugname gedaan bij de Belgische autoriteiten. Dit verzoek tot terugname is op 18 september 2023 geaccepteerd.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Verweerder heeft op grond van de uitspraak [1] van de zittingsplaats Middelburg en de updates van de Belgische autoriteiten over de status van de asielopvang niet kunnen concluderen dat ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Uit de brief van Fedasil van 28 september 2023 blijkt namelijk dat voor eisers na overdracht aan België geen onmiddellijke toegang tot de (nood)opvang is gegarandeerd, nu destijds ruim 2500 asielzoekers op de wachtlijst stonden en niet-kwetsbare vreemdelingen zelfs niet meer in aanmerking komen voor deze wachtlijst. De brief van Fedasil heeft daarnaast betrekking op de gehele opvangsituatie in België en niet enkel op niet-kwetsbare meerderjarige asielzoekers. Ook kunnen asielzoekers zich niet zinvol beklagen bij de Belgische rechter over het opvangtekort, nu in de praktijk geen uitvoering wordt gegeven aan rechterlijke beslissingen die de Belgische autoriteiten dwingen tot het realiseren van opvangplekken. Bovendien volgt uit een recente uitspraak [2] van de zittingsplaats Roermond dat ook voor niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers - zoals eiser I en eiser II - ernstige vrees bestaat dat de opvangvoorzieningen in België systeemfouten bevatten die bij overdracht resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest. Nu eisers ook met eigen ervaringen hebben onderbouwd dat de sanitaire en hygiënische omstandigheden in de asielopvang zeer slecht zijn en dat de eerder geboden opvangruimte zeer klein was, is de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt.
4.1
De systeemfouten in de Belgische asielopvang wegen des te zwaarder nu eisers verschillende medische problemen hebben. Eiser I lijdt aan diabetes, astma, hoog cholesterol, hoge bloeddruk en een alvleesklier-aandoening. Eiseres heeft diabetes en een zwak hart en één van de dochters is doof en heeft psychiatrische problemen. Uit de brief van Fedasil van 26 september 2023 blijkt dat de Belgische autoriteiten in geval van een Dublinclaimant de opvang kunnen beperken tot medische begeleiding. Verweerder heeft dan ook niet kunnen concluderen dat overdracht aan België niet leidt tot een reëel risico op aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheid van vooral eiser I, maar ook eiseres en hun dove dochter.
4.2
Eisers stellen daarnaast dat door intrekking van de voornemens tot overdracht van de meerderjarige zoons het gezin onrechtmatig van elkaar gescheiden wordt en dat verweerder de meerderjarige kinderen ten onrechte als alleenstaande personen ziet en niet als onderdeel van het gezin. Dit terwijl artikel 6 van de Dublinverordening juist het belang van het kind en gezinshereniging vooropstelt. De verwijzing van verweerder in het bestreden besluit naar de uitspraak [3] van de Afdeling van 1 april 2020 treft daarbij geen doel, omdat in dat geval één van de gezinsleden al over een verblijfstitel in Nederland beschikte, terwijl dat in deze zaak dat niet het geval is en de gezinsleden gezamenlijk asiel hebben aangevraagd in België en daarna in Nederland. Daarmee hebben zij geen verkapte gezinshereniging over de band van de Dublinprocedure beoogd, zoals in de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020 wél het geval was.
4.3
Tot slot is door eisers aangevoerd dat niet valt in te zien waarom hun asielaanvragen in de Dublinprocedure zijn behandeld, nu eisers burgers van Oekraïne zijn en reeds op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (afgekort: RTB) verblijf in Nederland dienen te krijgen. Gelet op het voorgaande had verweerder de asielaanvragen van eiser dan ook onverplicht aan zich moeten trekken vanwege proceseconomische reden, zoals bedoeld in het beleid [4] van verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers aangegeven dat geen oordeel meer gevraagd wordt over de laatste beroepsgrond over de toepassing van de RTB en het onverplicht aantrekken van de asielaanvraag om proceseconomische redenen. Ten aanzien van de overige geschilpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag vermoeden dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eisers om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdacht aan België, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Belgische autoriteiten, een reëel risico lopen op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest [6] . Daarvoor kunnen eisers objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in België overleggen en/of verklaringen afleggen over hun eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in België. Uit vaste rechtspraak [7] van het Hof van Justitie volgt dat van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest pas sprake is, als de door de vreemdeling aannemelijk gemaakte tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van België – in zijn algemeenheid – niet meer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Redengevend daarvoor is eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gestelde tekortkomingen in het Belgische asiel- en opvangsysteem dusdanig structureel en ernstig zijn dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de brief van Fedasil van 28 september 2023 blijkt dat de opvangsituatie in België weliswaar onder druk staat, maar dat het niet zo is dat er in absolute zin geen opvang beschikbaar is of dat de Belgische autoriteiten onverschillig staan tegenover de heersende problemen met de asielopvang. Uit de brief van Fedasil van 28 september 2023 blijkt daarbij ook dat de Belgische autoriteiten bij het toewijzen van opvangplekken voorrang geven aan kwetsbare personen, zoals minderjarigen en jongeren onder de 20 jaar, ouderen, gezinnen (met of zonder kinderen), alleenstaande vrouwen, zwangere vrouwen, LHBTI’ers en personen met medische (inclusief psychische) problematiek.
6.2
Nu vooropgesteld is dat eisers op dit moment een gezin vormen, bestaande uit twee ouders en hun vier minderjarige kinderen, en eisers diverse medische klachten hebben, zullen zij blijkens deze landeninformatie voorrang krijgen bij het verkrijgen van opvang. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van eisers dat zij al eerder toegang tot de opvang in België hebben gekregen. Hoewel de rechtbank zich gelet op de ervaringsverhalen van eisers kan voorstellen dat de hygiënische en sanitaire voorzieningen in de desbetreffende opvang te wensen overlieten, maken deze ervaringen op zichzelf niet dat eisers bij overdracht aan België een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6.3
Verweerder heeft daarbij ook terecht opgemerkt dat van eisers verwacht mag worden dat zij zich bij voorkomende problemen in de opvang ten eerste bij de plaatselijke autoriteiten zullen beklagen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij van de mogelijkheden tot beklag gebruikt gemaakt hebben of dat deze mogelijkheden afwezig zijn of dat het benutten daarvan bij voorbaat zinloos is. De stelling dat door de Belgische autoriteiten geen uitvoering wordt gegeven aan rechterlijke uitspraken over toewijzing van opvangplekken maakt het voorgaande niet anders, nu deze gestelde problematiek enkel ziet op het verkrijgen van opvang voor niet kwetsbare, alleenstaande mannen en niet op de door eisers gestelde problemen als eenmaal opvang is verkregen. Bovendien behoren eisers tot de in de algemene bronnen bedoelde groep van kwetsbare personen die voorrang krijgen bij toewijzing van opvangplekken.
6.4
De verwijzing naar de uitspraak [8] van de zittingsplaats Roermond doet aan het voorgaande oordeel tot slot ook geen afbreuk. Anders dan eisers stellen, is in deze uitspraak namelijk geoordeeld dat enkel sprake is van systeemfouten ten aanzien van alleenstaande, meerderjarige mannen en niet ten aanzien gezinnen met minderjarige kinderen, die bovendien medische klachten hebben, zoals eisers. De beroepsgronden slagen niet.
Beroep op het arrest C.K. tegen Slovenië
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overdracht aan België leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van hun gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het arrest
C.K. tegen Slovenië [9] .Verweerder heeft daartoe - op grond van vaste jurisprudentie [10] van de Afdeling - mogen overwegen dat in de overgelegde medische stukken van eisers niet wordt ingegaan op de gevolgen van overdracht aan België. Hoewel uit deze stukken blijkt dat er verschillende medische problemen spelen bij eisers, is daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat de overdracht aan België op zichzelf tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van hun medische toestand gaat leiden. Daarnaast is ook niet aannemelijk gemaakt dat eisers in België geen toegang kunnen krijgen tot de voor hen noodzakelijke en passende medische zorg.
Onevenredige hardheid – belangen van de minderjarige kinderen
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien dat verweerder onvoldoende rekening gehouden heeft met de belangen van de minderjarige kinderen, zoals bedoeld in artikel 6 van de Dublinverordening. Verweerder heeft in dit verband betrokken dat het in principe altijd in het belang van een minderjarige is om bij de ouder te blijven. Eisers hebben niet met argumenten of stukken aannemelijk gemaakt dat (minderjarige) eiser II en de minderjarige dochters een dusdanig bijzondere en hechte band met de meerderjarige zoons van eiser I en eiseres hebben dat de overdracht van eisers naar België van een onevenredige hardheid getuigt. Hoewel de rechtbank inziet dat door het intrekken van de voornemens van de meerderjarige zoons de mogelijkheid is ontstaan dat zij opgenomen worden in de Nederlandse asielprocedure, heeft verweerder – met verwijzing naar jurisprudentie [11] van de Afdeling – op goede gronden geconcludeerd dat deze (toekomstige) omstandigheid nog niet maakt dat verweerder gehouden is de asielaanvragen van eisers onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvragen van eisers op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat België daarvoor verantwoordelijk is.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 9 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17448.
2.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 29 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18377.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:893.
4.Zie paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
7.Zie het arrest
8.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 29 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18377.
9.Zie het arrest
10.Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2580.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:893.