ECLI:NL:RBDHA:2024:280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was in bewaring gesteld op 5 oktober 2023 op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de rechtbank op de hoogte gesteld van de bewaring, wat gelijkgesteld werd met een door eiser ingesteld beroep. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de voortduring van de bewaring, stellende dat de Marokkaanse autoriteiten zijn nationaliteit en identiteit niet konden bevestigen, waardoor er geen zicht op uitzetting zou zijn. De staatssecretaris daarentegen stelde dat er wel degelijk zicht op uitzetting was, omdat eiser had aangegeven documenten te hebben die dit konden ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht een aanknopingspunt had gevonden in de door eiser genoemde documenten. De rechtbank benadrukte dat de medewerking van de vreemdeling essentieel is voor uitzetting en dat er, gezien de wisselende opstelling van eiser in de vertrekgesprekken, nog geen sprake was van het ontbreken van zicht op uitzetting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, waarbij werd opgemerkt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40547

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 5 oktober 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 oktober 2023 (in de zaak NL23.32451) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 20 oktober 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is. Hiertoe draagt eiser aan dat de Marokkaanse autoriteiten op 16 november 2023 hebben laten weten de nationaliteit en identiteit van eiser niet te kunnen bevestigen en dat er daarom niet langer een concreet aanknopingspunt bestaat op basis waarvan zicht op uitzetting kan worden aangenomen. Dit is te meer het geval nu de staatssecretaris geen concrete acties onderneemt om tot een nieuw aanknopingspunt te komen op basis waarvan zicht op uitzetting kan worden aangenomen en slechts afwacht wat eiser doet. Volgens eiser mag in dit kader meer worden verwacht van de staatssecretaris.
3.1.
Eiser is verder van mening dat eventuele documenten die hij probeert te bemachtigen enkel kunnen fungeren als bovengenoemd aanknopingspunt indien duidelijk is dat deze documenten daadwerkelijk kunnen leiden tot de afgifte van een laissez passer. Volgens eiser is momenteel het enige wat vaststaat de verklaring van de autoriteiten dat ze eiser niet kennen en in deze context kan niet nodeloos gewacht worden op documenten waarvan onduidelijk is of ze leiden tot het afgeven van een reisdocument.
Standpunten van de staatssecretaris
4. De staatssecretaris stelt dat de voortduring van de bewaringsmaatregel rechtmatig is en dat er zicht op uitzetting is nu eiser heeft aangegeven een familieboekje en een kopie van zijn geboorteakte te hebben en dat hij deze zal aanleveren. Op basis van deze documenten kan de DT&V onderzoek doen; er is dan ook sprake van een aanknopingspunt op basis waarvan zicht op uitzetting kan worden aangenomen. Volgens de staatssecretaris hoeft daarbij niet vast te staan dat de documenten van eiser ook daadwerkelijk tot de afgifte van een reisdocument leiden.
4.1.
Dat de nationaliteit en identiteit van eiser niet zijn bevestigd door de Marokkaanse autoriteiten naar aanleiding van zijn vingerafdrukken maakt daarbij niet uit. Dit, omdat de documenten die eiser zegt te hebben een andere route vormen op basis waarvan een reisdocument kan worden afgegeven. Het zou kunnen dat de vingerafdrukken van eiser niet zijn geregistreerd omdat hij Marokko heeft verlaten toen hij nog minderjarig was. Nu het aan eiser is om zijn nationaliteit en identiteit aannemelijk te maken, nu hij handhaaft uit Marokko te komen en nu hij geen concrete acties ter bevordering van het vaststellen van zijn identiteit onderneemt, bestaat er nog zicht op uitzetting.
Oordeel van de rechtbank
5. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59 van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de Marokkaanse autoriteiten op 17 november 2023 hebben gezegd de nationaliteit en identiteit van eiser niet te kunnen bevestigen op basis van zijn vingerafdrukken. In het vertrekgesprek dat daarna met eiser is gehouden, op 4 december 2023, heeft hij verklaard dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Hij heeft ook verklaard dat zijn vingerafdrukken blijkbaar niet in de systemen van Marokko voorkomen omdat hij is vertrokken uit Marokko toen hij nog minderjarig was. Volgens eiser beschikt hij niet over een paspoort of ID-kaart maar wel over een familieboekje en over een geboorteakte waaruit dat blijkt. Zijn vader beschikt over het familieboekje en hij heeft met zijn vader geen contact meer, dus het zal volgens eiser lastig zijn dat te krijgen. Eiser heeft verklaard dat hij een kopie van zijn geboorteakte op zijn mobiele telefoon heeft gehad maar dat die telefoon door de politie in Amsterdam in beslag is genomen en niet terug is gegeven. Eiser zal zijn moeder vragen de geboorteakte op te sturen. Ook zal eiser contact opnemen met het consulaat van Marokko. In het volgende vertrekgesprek op 20 december 2023 verklaart eiser dat hij niets heeft ondernomen en dat hij wacht op DT&V.
5.2
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt een aanknopingspunt op basis waarvan zicht op uitzetting kan worden aangenomen te hebben gevonden in de documenten die eiser verklaart te hebben. De rechtbank overweegt in dit kader dat voldoende is dat niet bij voorbaat vaststaat dat de maatregel van bewaring hoe dan ook nergens toe kan leiden: voldoende is dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat zicht op uitzetting ontbreekt. [1]
5.3.
De rechtbank stelt daarbij vast dat uit de voortgangsrapportage en de vertrekgesprekken blijkt dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting, hetgeen wel van eiser mag worden verwacht. [2]
5.4.
Als de medewerking van de vreemdeling nodig is voor uitzetting en het is gedurende de detentie genoegzaam duidelijk geworden dat hij niet van plan is deze te geven, is er enkel nog sprake van zicht op uitzetting en grond voor detentie onder artikel 5-1-f EVRM. [3] [4] Dat is slechts anders indien de autoriteiten tegelijkertijd ook andere stappen (blijven) ondernemen om tot uitzetting te komen, en deze andere stappen redelijkerwijs wel zicht op uitzetting kunnen bieden. Naar het oordeel van de rechtbank is er, gezien de relatief korte periode van bewaring en de hiervoor weergegeven wisselende opstelling van eiser in de vertrekgesprekken nog geen sprake van een dergelijke situatie en dus van het ontbreken van zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat er op de dag van de zitting een nieuw vertrekgesprek met eiser zal plaatsvinden.
5.5.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de verwijdering van eiser werkt. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 20 oktober 2023, viermaal een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser, laatstelijk op 20 december 2023. Uit de voortgangsrapportage blijkt eveneens dat er belgegevens van eiser zijn opgevraagd en dat op 4 december navraag is gedaan bij de politie van Amsterdam over het innemen van de telefoon van eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris actief en voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ABRvS 13 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ5557.
2.ABRvS 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en ABRvS 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.EHRM, 8 oktober 2009,