ECLI:NL:RBDHA:2024:2598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL23.36653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake opschorting overdrachtstermijn onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 21 november 2023 beroep ingesteld tegen de opschorting van de overdrachtstermijn zoals bedoeld in de Dublinverordening. De staatssecretaris had eerder, op 24 juli 2023, de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. Op 27 juli 2023 werd aan Duitsland meegedeeld dat de overdracht geannuleerd was, en op 21 november 2023 werd aan eiser kenbaar gemaakt dat de overdrachtstermijn was opgeschort.

De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of de opschorting van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het opschorten van de overdrachtstermijn inderdaad een besluit is, waartegen eiser beroep kan instellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser tijdig is ingediend, aangezien de opschorting pas op 21 november 2023 aan hem bekend is gemaakt.

Vervolgens heeft de rechtbank de vraag behandeld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De staatssecretaris had erkend dat de overdrachtstermijn ten onrechte was opgeschort, maar eiser stelde dat hij nog steeds belang had bij de behandeling van zijn beroep, omdat er geen proceskostenvergoeding was aangeboden. De rechtbank oordeelt echter dat de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding geeft om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Aangezien eiser geen procesbelang meer heeft, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 30 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.36653
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser bij besluit van 24 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Op 27 juli 2023 heeft de staatssecretaris aan Duitsland meegedeeld dat de overdracht geannuleerd wordt, omdat toepassing is gegeven aan artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, welk artikel opschortende werking heeft.
Op 9 november 2023 heeft de staatssecretaris aan Duitsland meegedeeld dat eiser op 15 november 2023 zal worden overgedragen.
Op 21 november 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser kenbaar gemaakt dat de overdrachtstermijn is opgeschort.
Eiser heeft op 21 november 2023 beroep ingesteld tegen de opschorting van de overdrachtstermijn. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend op 5 december 2023. Eiser heeft op 6 december 2023 zijn gronden van beroep aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Ter discussie stond allereerst de vraag of de staatssecretaris de overdrachtstermijn als bedoeld in de Dublinverordening als opgeschort heeft mogen beschouwen vanwege het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening door eiser. Inmiddels is dit punt
van discussie opgehelderd door de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 november 2023.1
2. Thans staat nog ter discussie of het bericht van verweerder van 21 november 2023 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreft en of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van de argumenten die partijen hebben aangevoerd.
Is het beroep ontvankelijk?
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het opschorten van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen eiser beroep kan instellen bij de rechtbank.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit het geval is, en verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022.2
5. De staatssecretaris stelt in de reactie van 5 december 2023 dat het opschorten van de overdrachtstermijn geen besluit is, en verwijst daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 2023.3
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het verlengen van de overdrachtstermijn is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022.4 Het opschorten van de uiterste overdrachtstermijn is naar het oordeel van de rechtbank ook een besluit, omdat dit evident op rechtsgevolg gericht is, net zoals dat een verlenging van de uiterste overdrachtstermijn – waarover het ging in de aangehaalde uitspraak – evident op rechtsgevolg is gericht.5 Eiser kon dus beroep instellen tegen het opschorten van de overdrachtstermijn. Onbestreden is dat de opschorting van de uiterste overdrachtstermijn van 27 juli 2023 eerst op 21 november 2023 aan de gemachtigde van eiser bekend is gemaakt. Het beroep van eiser van 21 november 2023 wordt daarom geacht tijdig te zijn ingediend.
7. De rechtbank beoordeelt vervolgens of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep.
8. Eiser voert aan - samengevat - dat, hoewel de staatssecretaris in de reactie van
5 december 2023 heeft toegegeven dat de overdrachtstermijn ten onrechte is opgeschort, hij nog steeds belang heeft bij de behandeling van zijn beroep. De staatssecretaris heeft namelijk geen proceskostenvergoeding aangeboden.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de Afdeling in onder meer haar uitspraak van 4 februari 20156 heeft geoordeeld, geeft de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een
proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat de staatssecretaris in de reactie van 5 december 2023 geen proceskostenveroordeling heeft aangeboden is dus op zichzelf onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Nu eiser geen procesbelang meer heeft is het beroep niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.