ECLI:NL:RBDHA:2024:2503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring ex art. 59b Vw

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Ghanese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de maatregel die was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en niet voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van de eiser in overweging heeft genomen en dat er geen reden was om een lichter middel dan bewaring toe te passen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5465

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

alias
[naam 2],
geboren op [geboortedatum] ,
van Ghanese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de kennisgeving van de maatregel in de zaak met nummer NL24.6442, op 23 februari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen op de rechtbank in Groningen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1. Tevens heeft de staatssecretaris in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond).
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Omzetting maatregel
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring niet tijdig heeft omgezet. Eiser heeft in het vertrekgesprek van 15 januari 2024 aangegeven dat hij asiel wilde aanvragen, waarna de maatregel pas op 17 januari 2024 is omgezet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw naar artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vw.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Een beroep op niet tijdige omzetting moet worden gedaan tegen de maatregel waarvan wordt gesteld dat die ten onrechte te laat is omgezet. [1] Omdat die maatregel nu niet ter toetsing voorligt, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of die maatregel te laat is omgezet.
Grondslag en gronden
b-grond
5. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat deze in strijd met de wet moet worden geacht. Eiser voert hiertoe aan dat grond 3d hem niet kan worden tegengeworpen, nu hij zijn Italiaanse identiteitsdocument, met daarop zijn originele naam [naam 2] , aan de staatssecretaris heeft doen toekomen. Eiser voert verder aan dat zijn belangen zwaarder wegen dan de belangen van de staatssecretaris. Eiser stelt dat hij al bijna zes maanden achtereenvolgend vast zit en dat hij medische klachten heeft die de bewaring voor hem onevenredig zwaar maken.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank overweegt dat de gronden 3a, 3b, 3d, 3g, 3i, 4a, 4c en 4e in samenhang bezien met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5.2.
De rechtbank wijst op rechtsoverwegingen 4.1. en 4.2. van haar uitspraak van 9 november 2023 in de vorige beroepsprocedure van eiser [3] , waarin is geoordeeld dat eiser, nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a) en dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiser geen concrete acties heeft ondernomen ter bevordering van de vaststelling van zijn identiteit, nu hij alleen een Italiaans document en geen Ghanees identiteitsdocument heeft overgelegd (3d). Tevens heeft de staatssecretaris eiser terecht tegengeworpen dat hij gebruik heeft gemaakt van een vals paspoort (3b en 3g). Ook heeft eiser meermaals te kennen gegeven niet terug te zullen keren naar zijn land van herkomst (3i). Daarnaast heeft eiser geen grensoverschrijdingsdocument of documentatie waaruit zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie blijkt, waardoor hij niet voldoet aan de verplichting uit artikel 4.21 van het Vb (4a). Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken (4c) en is veroordeeld voor een strafbaar feit dat het vreemdelingentoezicht raakt (4e). Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van grond 3f daarom onbesproken.
c-grond
5.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn. Verder heeft eiser reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure gehad en heeft hij pas op 17 januari 2024 een asielaanvraag ingediend, terwijl eiser ook bij binnenkomst in Nederland dan wel voorafgaande aan zijn inbewaringstelling op 20 oktober 2023 een asielaanvraag had kunnen indienen. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat in de maatregel voldoende deugdelijk is onderbouwd dat eiser met het indienen van zijn asielaanvraag de voorgenomen uitzetting heeft gefrustreerd, nu eiser zes dagen na het uitreiken van de vluchtgegevens, zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt.
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft immers aangegeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij en dat er eventueel specialistische zorg beschikbaar is. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. [4]
Voortvarend werken aan de asielaanvraag
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het kader van de asielprocedure voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft op 22 januari 2024 laten weten aan DV&O dat eiser op 23 januari 2024 voor het afnemen van het asielgehoor naar Schiphol zal worden gebracht. Vervolgens is eiser op diezelfde dag gehoord, waarna op 29 januari 2024 een beslissing op de asielaanvraag is genomen. Vervolgens heeft eiser op 5 februari 2024 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan bij de rechtbank.
Conclusie en gevolgen
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.