ECLI:NL:RBDHA:2023:19063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.33602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Ghanese vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 20 oktober 2023 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 3 november 2023, waarbij eiser via telehoren vanuit het detentiecentrum Rotterdam is verschenen, bijgestaan door een waarnemend gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was vanwege de risico's dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken. De rechtbank concludeerde dat eiser niet rechtmatig verblijf genoot, aangezien hem op 20 oktober 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel, zowel zware als lichte, voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en had geen concrete acties ondernomen om zijn identiteit vast te stellen.

De rechtbank verwierp het argument van eiser dat een lichter middel dan bewaring op zijn plaats zou zijn, en stelde vast dat de medische omstandigheden van eiser voldoende waren betrokken bij de beslissing om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de standaardprocedure en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33602

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Ghanese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Op de rechtbank in Groningen is eiser bijgestaan door mr. M. Pater, waarnemend voor de gemachtigde van eiser. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is in het kader van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Verweerder heeft ter zitting zware grond 3f laten vallen
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op 20 oktober 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 2 jaren is opgelegd. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3d, 3i, 4a, 4c en 4e aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden 3k, 3m en 4a daarom onbesproken.
4.1.
Immers, eiser heeft nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en heeft bovendien het tegendeel verklaard (3a). Verweerder stelt zich bovendien terecht op het standpunt dat eiser geen concrete acties heeft ondernomen ter bevordering van de vaststelling van zijn identiteit (3d) en dat hij daarnaast gebruikt heeft gemaakt van een vals paspoort (3g). Ook heeft eiser te kennen gegeven niet terug te zullen keren naar zijn land van herkomst (3i).
4.2.
Betreffende lichte grond 4a oordeelt de rechtbank dat deze grond aan de maatregel ten grondslag gelegd kan worden en dat eiser niet gevolgd wordt in zijn standpunt dat hij zich niet heeft kunnen houden aan de verplichtingen uit hoofdstuk 4 nu hij zijn documenten tijdens zijn reis heeft moeten afstaan. Verweerder stelt in die context terecht dat eiser geen grensoverschrijdingsdocument heeft, geen vergunning heeft, in Italië wel een nieuw reisdocument had kunnen aanvragen en er derhalve geen ruimte is om verweerder een vrije termijn te geven (4a). Ook staat eiser niet ingeschreven in het BRP, heeft hij niet aannemelijk gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c) en is hij veroordeeld voor een strafbaar feit dat het vreemdelingentoezicht raakt (4e).
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verweerder de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij en dat er eventueel specialistische zorg beschikbaar is.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Het argument van eiser dat een lichter middel op zijn plaats is aangezien hij een Italiaanse verblijfsvergunning heeft wordt door de rechtbank niet gevolgd, Van een geldige Italiaanse verblijfsvergunning is immers geen sprake is; Eiser heeft zelf verklaard dat deze verblijfsvergunning reeds verlopen is. De verlopen verblijfsvergunning is geen factor waarin verweerder aanleiding had moeten zien om een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid
6. Verweerder heeft op dag 5 een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Daarnaast heeft verweerder op 6 oktober 2023 reeds een lp-aanvraag ingediend en heeft er op 11 oktober 2023 een presentatie plaatsgevonden waarbij de nationaliteit van eiser is bevestigd. Op 31 oktober 2023 en op 2 november 2023 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met de Ghanese autoriteiten waarbij is gevraagd naar de voortgang van het lp-traject. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020,
ECLI:RVS:2020:989 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@120760/201906848-1-v3/), onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op uitzetting
7. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Ghana in algemene zin weigert laissez-passers (lp’s) te verstrekken, waardoor zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Er loopt bovendien een lp-aanvraag die niet is afgewezen. Verder acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 2 augustus 2019 (
ECLI:NL:RVS:2019:2672 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@116861/201902396-1-v3/)).
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.