ECLI:NL:RBDHA:2024:2485
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.
De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de asielprocedure in Bulgarije zodanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie in Bulgarije mensonterend is, met slechte opvangvoorzieningen en een gebrek aan rechtsbijstand. Echter, de rechtbank stelt vast dat Bulgarije met het claimakkoord garandeert dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, en dat eiser in Bulgarije kan klagen over eventuele tekortkomingen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek en dat het beroep van eiser ongegrond is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.