ECLI:NL:RBDHA:2024:2485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.4394 en NL24.4395
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.

De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de asielprocedure in Bulgarije zodanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie in Bulgarije mensonterend is, met slechte opvangvoorzieningen en een gebrek aan rechtsbijstand. Echter, de rechtbank stelt vast dat Bulgarije met het claimakkoord garandeert dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, en dat eiser in Bulgarije kan klagen over eventuele tekortkomingen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek en dat het beroep van eiser ongegrond is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.4394 en NL24.4395
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. Y. Izgi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 2005. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft gemaakt en gebruik heeft gemaakt van een standaardmotivering. Verweerder heeft de praktische situatie waar eiser zich voor zijn komst in Nederland in bevond en zijn situatie bij terugkeer in Bulgarije niet bij het besluit betrokken. De situatie in Bulgarije is mensonterend en schrijnend, de opvang is slecht en onhygiënisch, detentie en rechtsbijstand laat er te wensen over, de autoriteiten gedragen zich mensonterend, eiser werd er als een crimineel behandeld, ernstig mishandeld en asielzoekers worden er als tweederangsburgers behandeld. Eiser kan hierdoor niet klagen bij de autoriteiten in Bulgarije. Er kan ten aanzien van Bulgarije dan ook niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. De Afdeling [2] heeft zich hier in de uitspraak van 16 augustus 2023 [3] niet over uitgelaten. Zonder nadere motivering en onderzoek - naar de opvangvoorzieningen en detentie voor Dublinclaimanten - kan verweerder niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgaan. Ter onderbouwing verwijst eiser naar twee uitspraken [4] van de rechtbank Zwolle en het AIDA rapport van december 2022. Ten slotte zou verweerder pas na nader onderzoek mogen concluderen dat geen sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest [6] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In het algemeen mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De Afdeling [7] heeft dit recent bevestigd in een aantal uitspraken [8] . Eiser dient aannemelijk te maken dat het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije dusdanige tekortkomingen vertoont dat juist hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
5.1
De Afdeling is in genoemde zaken ingegaan op de ook door eiser genoemde omstandigheden van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening worden overgedragen aan Bulgarije. De toegang tot opvangvoorzieningen, de toegang tot medische zorg, de mogelijkheid om op te komen tegen misstanden en de toepassing van vreemdelingendetentie in Bulgarije zijn hierbij wel degelijk aan de orde gekomen. Dat pushbacks veelvuldig voorkomen in Bulgarije, heeft de Afdeling eveneens betrokken in deze uitspraken. De Afdeling oordeelt dat ten aanzien van Bulgarije wel kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De verwijzingen van eiser naar de uitspraken van rechtbank Zwolle van voor de uitspraak van de Afdeling en het AIDA rapport van december 2022 leidt de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel.
5.2
Verder overweegt de rechtbank dat de verklaringen van eiser over de situatie daar, niet tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Bulgarije. Daarbij komt dat Bulgarije met het claimakkoord garandeert dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Als eiser in Bulgarije toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielverzoek, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er in redelijkheid geen grond bestaat om nader onderzoek te verrichten. Verweerder is voldoende ingegaan op wat eiser naar voren heeft gebracht en heeft geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening om de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet overgedragen kon worden aan Bulgarije.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1502 en uitspraak van 23 mei 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1829.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Uitspraak van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3424, 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3434, 29 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3646, 13 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3796 en 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.