ECLI:NL:RBDHA:2024:240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39861 en NL23.39878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en het aanvullend terugkeerbesluit in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring en het aanvullend terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Altena-Staalenhoef, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van 5 december 2023, waarin hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 3 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn. Eiser heeft aangevoerd dat het aanvullend terugkeerbesluit niet opgelegd mocht worden, omdat het eerdere terugkeerbesluit van 3 augustus 2023 al was uitgewerkt. De rechtbank oordeelt echter dat het terugkeerbesluit niet is uitgewerkt en dat eiser niet aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan door naar Zwitserland te vertrekken. De staatssecretaris heeft het land van terugkeer gecorrigeerd naar Algerije, wat door eiser wordt erkend.

Daarnaast heeft de rechtbank de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris heeft terecht zware gronden aangevoerd, waaronder het feit dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en onjuiste gegevens heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er zicht op uitzetting is naar Algerije, en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39861 en NL23.39878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 5 december 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank ook het beroep van eiser tegen het aanvullend terugkeerbesluit dat de staatssecretaris op 5 december 2023 aan eiser heeft opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank beoordeelt ook het terugkeerbesluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen tegen de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit (NL23.39878)
Mocht de staatssecretaris het aanvullende terugkeerbesluit opleggen?
4. Eiser voert aan dat het aanvullend terugkeerbesluit niet opgelegd mocht worden aangezien het onderliggende terugkeerbesluit al is uitgewerkt. In het terugkeerbesluit van 3 augustus 2023 is namelijk alleen opgenomen dat eiser Nederland dient te verlaten en niet het Schengengebied. Eiser is op 28 augustus 2023 vertrokken naar Zwitserland en heeft daarom voldaan aan zijn vertrekplicht. Het terugkeerbesluit is daarmee komen te vervallen en het aanvullend terugkeerbesluit heeft daarom geen waarde.
4.1.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Naar het oordeel van de rechtbank is het terugkeerbesluit van 3 augustus 2023 niet uitgewerkt. Dat eiser naar Zwitserland is vertrokken betekent niet dat hij aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan. Met terugkeer [1] wordt namelijk gedoeld op terugkeer naar een derde land en niet op het vertrek naar een andere lidstaat van de Europese Unie. [2] Met het vertrek naar een andere lidstaat wordt daarom niet voldaan aan de terugkeerverplichting als bedoeld in het terugkeerbesluit. [3] Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] moet, als in een terugkeerbesluit wordt gesproken van het moeten verlaten van "Nederland", dit immers worden gelezen als "een land dat lid is van de Europese Unie dan wel een voor de toepassing van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 hiermee gelijk te stellen land". Bovendien staat in het besluit van 3 augustus 2023 dat eiser zich naar Tunesië moet begeven en dat - wanneer eiser de Europese Unie (zonder Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein verlaat – de overheid de SIS-signalering verwijdert. Met het aanvullende terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris het land van terugkeer gecorrigeerd, zijnde Algerije. Daarmee heeft de staatssecretaris willen voldoen aan de eis dat een vreemdeling weet naar welk land hij wordt geacht terug te keren. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021. [5] Dat Algerije het juiste land van terugkeer is wordt erkend door eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep tegen de maatregel van bewaring (NL23.39861)
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de onbetwiste zware grond 3e terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt heeft eiser tijdens zijn eerste asielaanvraag foute gegevens opgegeven. Zoals eiser zelf erkent heeft hij pas na de overdracht vanuit Zwitserland de juiste gegevens opgegeven en daartoe identiteitsdocumenten overhandigd. Voor de zware grond 3e is voldoende dat zij feitelijk juist is. [6] Ook de niet betwiste lichte grond 4c is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft namelijk verklaard geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben. Hierdoor stelt eiser zich niet beschikbaar voor voorbereidingen op terugkeer. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen en eiser ook worden tegengeworpen. Wat eiser verder heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris kunnen volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel. Eiser geeft aan vrijwillig terug te willen keren naar Algerije zonder de hulp van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V).
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Enkel de stelling dat eiser vrijwillig wil terugkeren is onvoldoende om te oordelen dat er geen risico op onttrekking bestaat. Eiser is immers eerder met onbekende bestemming vertrokken. De staatssecretaris heeft de oplegging van de maatregel voldoende gemotiveerd en heeft terecht besloten om af te zien van het opleggen van een lichter middel.
Bestaat er zicht op uitzetting?
7. Ambtshalve heeft de rechtbank ter zitting aan de staatssecretaris gevraagd om het zicht op uitzetting ten aanzien van Algerije nader te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er in het geval van eiser zicht op uitzetting is. Zoals de staatssecretaris ter zitting heeft gemotiveerd, is in september 2023 een nieuwe consulaire vertegenwoordiger aangetreden en zijn de presentaties bij de Algerijnse autoriteiten hervat. Ter zitting gaf de staatssecretaris ook aan dat er inmiddels twee laissez-passers zijn afgegeven door de Algerijnse ambassade ten behoeve van gedwongen terugkeer, waarbij DT&V beschikte over een kopie van een paspoort en een identiteitskaart. In onderhavige zaak beschikt eiser ook over kopieën van zijn paspoort en identiteitskaart. Ook heeft hij zijn rijbewijs overhandigd. Gezien bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat in het geval van eiser vooralsnog geen zicht op uitzetting bestaat.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden ten aanzien van de maatregel van bewaring niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling en het aanvullend terugkeerbesluit van eiser rechtmatig zijn en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 3, van de Terugkeerrichtlijn.
2.ABRvS 7 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2073.
3.ABRvS 15 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3845.
4.ABRvS 15 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9111.
5.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
6.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.