ECLI:NL:RBDHA:2024:23085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL 24.24752 en NL 24.24753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening van eiser met ALS in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit met de diagnose Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS), tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 14 november 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 7 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser bij overdracht aan Frankrijk niet in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelt dat de minister had moeten vragen om aanvullende garanties van de Franse autoriteiten, gezien de bijzondere medische omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en kent eiser een proceskostenvergoeding toe van € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.24752 (beroep)
NL24.24753 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1982, van Syrische nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick)
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Biada als tolk in de taal Arabisch (Syrisch-Libanees) en de gemachtigde van de verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en wijst de voorlopige voorziening af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Aan eiser is een Schengenvisum verleend door Frankrijk, welke geldig was van 1 oktober 2023 tot 31 december 2023. Eiser is op 24 december 2010 vertrokken uit Syrië en is met zijn vrouw en kinderen naar Saudi-Arabië verhuisd. Op 10 oktober 2023 is eiser per vliegtuig Frankrijk ingereisd. Eiser is vervolgens naar Duitsland gegaan en is op
23 oktober 2023 Nederland ingereisd. Eiser heeft vervolgens op 14 november 2023 in Nederland een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
4.1.
In 2022 is bij eiser in Saudi-Arabië de verdenking ontstaan dat hij lijdt aan [Progressieve ziekte] [1] . In 2023 is de diagnose formeel bevestigd in Syrië. [2] [Progressieve ziekte] is een snel progressieve spierziekte. [3] Er is geen medicijn om de ziekte te genezen en het beloop van de ziekte is onzeker, want dit verschilt van patiënt tot patiënt. Gemiddeld leven patiënten drie tot vier jaar na het begin van de klachten. Er treden in toenemende mate spierzwakten op in het lichaam en ook de longfunctie zal op een gegeven moment gedurende de ziekte afnemen. De klachten leiden in toenemende mate tot beperkingen en afhankelijkheid van hulpmiddelen en derden. Bij eiser lijkt sprake van een snelle progressie in korte tijd. In de brief van de neuroloog van 8 januari 2024 staat dat de loopafstand van eiser toen maximaal 20 meter achter elkaar was en dat eiser zes maanden daarvoor nog eindeloos kon wandelen. Uit de brief van de revalidatiearts van 1 augustus 2024 volgt dat bij eiser nu onder andere sprake is van forse spierzwakte in de armen en benen en een verminderde longfunctie. Eiser wordt momenteel begeleid in het ziekteproces door het [Progressieve ziekte] -behandelteam van het UMC [locatie]. Hier is sprake van multidisciplinaire begeleiding, waarbij een revalidatiearts, een fysiotherapeut, een ergotherapeut en een psycholoog betrokken zijn. Ook is eiser voor zijn longfunctie onder controle bij het Centrum voor Thuisbeademing in het UMC [locatie]. Vanwege de progressieve aard van de aandoening is de verwachting dat de fysieke conditie van eiser achteruit zal gaan en dat eiser steeds intensievere begeleiding nodig zal hebben in de toekomst.
Besluitvorming
5. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [4] . Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [5] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit EU-VIS is namelijk gebleken dat eiser door Frankrijk in het bezit is gesteld van een Schengenvisum. Om die reden heeft Nederland de autoriteiten van Frankrijk op 8 februari 2024 een verzoek om overname gedaan. Op 5 april 2024 zijn de autoriteiten van Frankrijk hiermee akkoord gegaan en daarmee staat de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast.
Niet tijdig claimverzoek
6. Eiser voert aan dat het claimverzoek van verweerder veel eerder had kunnen plaatsvinden en verweerder hierdoor onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiser heeft op 14 november 2023 zijn asielverzoek ingediend. Verweerder heeft pas op 8 februari 2024 het claimverzoek ingediend en Frankrijk is pas op 5 april 2024 hiermee akkoord gegaan. Eiser stelt dat op oneigenlijke wijze de zogeheten ‘zesmaandentermijn’ voor terugzending gefrustreerd wordt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Tussen partijen is niet in geschil dat het claimverzoek binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend en dat Frankrijk ook binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gereageerd. Dat eiser graag had gezien dat verweerder sneller had gehandeld en eerder het verzoek om overname had gedaan, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een gebrek in de besluitvorming.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Ook is eiser van mening dat ten aanzien van Frankrijk niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanwege de systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Frankrijk. Eiser voert aan dat in aanloop naar de Olympische Spelen duizenden daklozen, asielzoekers en sekswerkers Parijs zijn uitgezet om het imago van de stad op te poetsen. Verweerder heeft geen enkel onderzoek verricht naar de huidige situatie van opvang in Frankrijk en de wijze van de behandeling van asielaanvragen. De uitspraken van de Afdeling [6] dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, komen niet overeen met de dagelijkse werkelijkheid die zich ten aanzien van de opvang van asielzoekers en Dublinclaimanten in Frankrijk afspeelt. Eiser verwijst onder andere naar het AIDA [7] -rapport over Frankrijk van 2021. Voor gezonde mensen is de situatie al behoorlijk problematisch, laat staan voor kwetsbare personen zoals eiser. Hij voorziet dan ook grote problemen als hij wordt overgedragen aan Frankrijk.
7.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Frankrijk wel uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser in een situatie terecht zal komen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zal halen, zoals die is beschreven in het arrest Jawo [8] . Eiser heeft namelijk geen asielaanvraag in Frankrijk ingediend en heeft daarom geen persoonlijke ervaring met de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Ook is er geen aanleiding om te veronderstellen dat eiser in Frankrijk geen opvang zal krijgen. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie [9] dat ten aanzien van Frankrijk nog steeds uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bovendien ziet verweerder in de medische omstandigheden van eiser geen reden om het verzoek om internationale bescherming inhoudelijk in behandeling te nemen. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om hem te behandelen, omdat Frankrijk dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Daarom mag verwacht worden dat Frankrijk de medische problemen net zo goed kan behandelen. Eiser heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Frankrijk niet de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [10] en artikel 4 van het Handvest [11] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure, het opvangsysteem of de medische zorg, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van Frankrijk in zijn algemeenheid uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit recentelijk ook meermalen bevestigd [12] . Volgens de Afdeling kan uit het laatste AIDA-rapport over Frankrijk Update 2023 weliswaar opgemaakt worden dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar volgt daaruit niet dat er structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Frankrijk zijn die maken dat een overdracht van Dublinclaimanten aan Frankrijk een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM met zich brengt.
7.2.2.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat verweerder in het geval van eiser onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij bij overdracht aan Frankrijk, niet in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder in het specifieke geval van eiser in de besluitvorming niet heeft kunnen volstaan met de vaststelling dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Frankrijk niet de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. De rechtbank doelt dan op de volgende aangevoerde en onderbouwde – en niet betwiste – feiten en omstandigheden: de aard van de ziekte van eiser, het snel progressieve beloop van de ziekte van eiser, de behandeling door het specialistische multidisciplinaire behandelteam in Nederland en de zeer korte tijd waarin de klachten van eiser verergeren. Eiser, die inmiddels in een aangepaste woning in het asielzoekerscentrum verblijft, zit in een rolstoel en kan steeds moeilijker ademen en praten. De rechtbank heeft dit ook op de zitting gezien. Het is een gegeven dat het voortschrijden der tijd alleen nog maar tot een verdere achteruitgang van de medische situatie van eiser zal leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit onvoldoende onderkend en niet kenbaar betrokken in de besluitvorming. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om in deze bijzondere situatie op zijn minst om aanvullende garanties bij de autoriteiten van Frankrijk te vragen. De beroepsgrond slaagt.
Bijzondere individuele omstandigheden
8. Eiser doet een beroep op de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser stelt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor een terugzending naar Frankrijk zal leiden tot onevenredige hardheid. Eiser lijdt aan ernstige [Progressieve ziekte] en zijn medische toestand wordt alleen maar slechter. Gezien de lange afhandeling van asielprocedures in Frankrijk is een effectieve toegang tot gezondheidszorg niet gegarandeerd. Een overdracht naar Frankrijk zal kunnen leiden tot een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheidstoestand. Eiser is verstoken van zijn vrouw en kinderen en heeft hier in Nederland onder andere een zwager, die erg belangrijk voor hem is. De zwager staat dichter bij hem dan anderen en helpt hem met communicatie en vervoer en verleent hem morele ondersteuning. Eiser stelt dat verweerder de medische informatie moet betrekken bij de toepassing van de discretionaire bevoegdheid en niet pas moet beoordelen op het moment van overdracht aan Frankrijk. Ook voert eiser aan dat hij geen enkele binding met Frankrijk heeft en dat het geen bewuste keuze van eiser is geweest om een visum voor Frankrijk aan te vragen.
8.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Eiser heeft medische aspecten aangevoerd, maar die zijn op zichzelf onvoldoende om te spreken van bijzondere omstandigheden. Er kan namelijk vanuit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Frankrijk van vergelijkbare kwaliteit zijn als in Nederland en dat deze voorzieningen ook voor eiser in Frankrijk aanwezig zullen zijn. Verweerder erkent de ernst van de ziekte van eiser, maar [Progressieve ziekte] was al eerder vastgesteld in twee landen, Saudi-Arabië en Syrië, in welke landen eiser hetzelfde medicijn krijgt als nu in Nederland. Daarnaast koos eiser ervoor om naar Frankrijk te gaan en dat is zijn verantwoordelijkheid. Eenmaal in Frankrijk aangekomen heeft eiser ervoor gekozen om geen asielverzoek in te dienen, door te reizen naar Duitsland, daar ook geen asiel aan te vragen en vervolgens naar Nederland te komen. Volgens verweerder maken de keuzes van eiser niet dat zijn omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening dusdanig bijzonder zijn dat verweerder de asielaanvraag aan zich moet trekken.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat een lidstaat kan besluiten om een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in de Dublinverordening. [13] De lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is, of de verantwoordelijke lidstaat, kan altijd een andere lidstaat vragen een verzoeker over te nemen, ook als die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de criteria van de Dublinverordening. [14] Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom verweerder in de specifieke situatie van eiser geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank wijst hiertoe op de feiten en omstandigheden die omschreven staan onder 4.1 en 7.2.2. Daarnaast acht de rechtbank de redenering van verweerder dat [Progressieve ziekte] al eerder bij eiser is vastgesteld in twee andere landen, dat hij daar dezelfde medicijnen kreeg als nu, dat het een bewuste keuze was voor eiser om een visum aan te vragen in Frankrijk en dat zijn keuzes niet maken dat zijn omstandigheden bijzonder zijn, onbegrijpelijk. Eiser is weliswaar eerder geconfronteerd met klachten die wijzen op [Progressieve ziekte] , waarna de diagnose formeel is bevestigd, maar hij werd pas in Nederland geconfronteerd met een aanzienlijke verslechtering van zijn medische situatie. In de afgelopen zes maanden is de situatie van eiser enorm achteruitgegaan. Zijn ziekte wordt aangemerkt als zeer progressief en het ziekteverloop lijkt bij eiser sneller te gaan dan verwacht. Dit is ook onderbouwd met medische stukken. [15] Daarnaast heeft eiser op de zitting toegelicht dat hij is gevlucht uit Syrië, voornemens was om in Europa asiel aan te vragen en dat de omstandigheid dat hij in Frankrijk een visum heeft gevraagd en gekregen slechts een toevalligheid was en geen bewuste keuze, nu eiser ook heeft geprobeerd om in andere landen een visumaanvraag in te dienen. In deze bijzondere situatie van eiser, waarin het voortschrijden der tijd per definitie tot een verslechtering van de gezondheidssituatie van eiser zal leiden, er geen zicht is op genezing, hij noodgedwongen gescheiden moet leven van zijn vrouw en kinderen, maar waarbij hij in ieder geval een zwager in Nederland heeft die hem, naast het specialistisch multidisciplinair behandelteam van het UMC, enigszins kan begeleiden, is de rechtbank enigszins terughoudend toetsend van oordeel dat het standpunt van verweerder dat overdracht aan Frankrijk niet zal leiden tot onevenredige hardheid, onhoudbaar is. In dit verband wijst de rechtbank nog op de interne e-mail van verweerder van 6 juni 2024 waarin de beslismedewerker om advies vraagt, omdat zij neigt naar opname in de nationale procedure op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, vanwege onevenredige hardheid, of mogelijk artikel 16 van de Dublinverordening. Hieruit volgt dus dat verweerder zelf ook al heeft overwogen om de asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om de opgesomde omstandigheden uit die e-mail kenbaar en inzichtelijk te betrekken in de besluitvorming. Ook op de zitting is geen nadere uitleg gekomen. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
9.1.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.
9.3.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank, in zaaknummer NL24.24752:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 juni 2024;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in zaaknummer NL24.24753:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Amyotrofische Laterale Sclerose.
2.Zie de brief van [naam 1] , neuroloog, Universitair Medisch Centrum (UMC) [locatie], van 8 januari 2024.
3.Zie de brief van [naam 2] , revalidatiearts, UMC [locatie], van 1 augustus 2024.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Verordening (EU) nr. 604/2013.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Asylum Information Database.
8.Arrest van het Hof van Justitie 19 maart 2019 in de zaak C-163/17, ECLI:EU:C:2019:218.
9.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Midden-Nederland, van 19 april 2024, NL24.13556.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
12.Zie de volgende uitspraken van de Afdeling: uitspraak van 26 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3602; uitspraak van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737; uitspraak van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4441; uitspraak van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863; en de uitspraak van 18 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2472.
13.Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
14.Dit volgt uit artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening.
15.Zie voetnoot 2 en 3.