ECLI:NL:RVS:2019:2308

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
201800565/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

Op 9 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De zaak betreft de intrekking van een aan een vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, die met terugwerkende kracht per 24 juli 2012 is ingetrokken. De staatssecretaris had de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 22 december 2017 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd.

In de uitspraak van 9 juli 2019 oordeelt de Raad van State dat de rechtbank ten onrechte het reclasseringsrapport van 8 november 2017 heeft betrokken bij haar oordeel over het inreisverbod, omdat dit rapport dateert van na het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft in zijn eerste grief terecht aangevoerd dat het inreisverbod niet asielrechtelijk van aard is en dat de rechtbank het had moeten beoordelen naar de stand van zaken op het moment van het besluit. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank, die opnieuw moet oordelen over het beroep tegen het inreisverbod en het standpunt van de staatssecretaris dat de vreemdeling een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste beoordeling van inreisverboden en de procedurele waarborgen die daarbij in acht moeten worden genomen. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201800565/1/V2.
Datum uitspraak: 9 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2017 in zaak nr. 16/28155 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2016 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht per 24 juli 2012, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 22 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, advocaat te Nijmegen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank het inreisverbod had moeten beoordelen naar de stand van zaken op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. Het inreisverbod is niet asielrechtelijk van aard, dus is artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet van toepassing. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het reclasseringsrapport van 8 november 2017 betrokken bij haar oordeel over het inreisverbod, omdat dit rapport dateert van na het bestreden besluit. Bovendien kan de vreemdeling, als hij meent aan de voorwaarden te voldoen (artikel 66b van de Vw 2000), een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod indienen. Aan die aanvraag kan hij dan ook - mede - dat rapport ten grondslag leggen. Deze grief slaagt.
2.    De in de tweede grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 18 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1924, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak vloeit voort dat deze grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terug. De rechtbank zal met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen moeten oordelen over het beroep tegen het door de staatssecretaris uitgevaardigde inreisverbod en het door hem ingenomen standpunt dat de vreemdeling op 9 november 2016 een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2017 in zaak nr. 16/28155;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Drop    w.g. Van Loon
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2019
284-853.