ECLI:NL:RBDHA:2024:22912
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Polen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Oekraïense nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de overdracht aan Polen in strijd zou zijn met zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de asielprocedure in Polen en dat de minister zich op goede gronden op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren. Eiser heeft geen individuele omstandigheden aangetoond die maken dat zijn overdracht aan Polen onevenredig hard zou zijn. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.