Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. O. Sarac),
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, beoordeeld. De minister heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 26 november 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat Kroatië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij risico loopt op pushbacks in Kroatië, wat de rechtbank niet overtuigend acht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat er geen reëel risico is voor Dublinclaimanten in Kroatië. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië, waaronder politiegeweld, een structureel probleem in de asielprocedure en opvangvoorzieningen aantonen.
De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om de aanvraag op grond van bijzondere omstandigheden aan zich te trekken. De persoonlijke situatie van eiser en zijn partner, hoewel begrijpelijk, biedt geen grond voor een uitzondering op de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 3 december 2024.