ECLI:NL:RBDHA:2024:22906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, beoordeeld. De minister heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 26 november 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat Kroatië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij risico loopt op pushbacks in Kroatië, wat de rechtbank niet overtuigend acht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat er geen reëel risico is voor Dublinclaimanten in Kroatië. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië, waaronder politiegeweld, een structureel probleem in de asielprocedure en opvangvoorzieningen aantonen.

De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om de aanvraag op grond van bijzondere omstandigheden aan zich te trekken. De persoonlijke situatie van eiser en zijn partner, hoewel begrijpelijk, biedt geen grond voor een uitzondering op de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 3 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44300
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. O. Sarac),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Koyuncu als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit om zijn aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
Algemene informatie en pushbacks
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Volgens eiser blijkt uit verschillende artikelen en rapportages2 dat Kroatië zich al geruime tijd schuldig maakt aan pushbacks en zijn er aanwijzingen dat die pushbacks ook plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten. Er zijn namelijk signalen dat de pushbacks niet alleen aan de buitengrenzen plaatsvinden, maar ook plaatsvinden verder landinwaarts op het grondgebied van Kroatië. Dat niet expliciet in de rapportages en artikelen staat beschreven dat ook Dublinclaimanten het slachtoffer zijn van pushbacks, doet niet af aan deze aanwijzingen en dat Dublinclaimanten een risico op pushbacks kunnen lopen. Het ontbreken van informatie hierover komt niet voor rekening en risico van eiser. Eiser stelt verder dat verweerder zich niet enkel kan beroepen op haar onderzoek met betrekking tot de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië (of uitspraken waarin dit onderzoek voldoende werd geacht3), waarbij onder meer vragen zijn gesteld aan de Kroatische autoriteiten4, omdat dit onderzoek haaks staat op de feitelijke situatie die volgt uit de hiervoor genoemde bronnen en rapportages. Eiser verwijst in dit verband naar enkele uitspraken waarin onder andere is geoordeeld dat de daadwerkelijke situatie in Kroatië voor Dublinclaimanten bepalend is en dat op basis van de bekende informatie niet kan worden uitgesloten dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks.5 Het claimakkoord biedt daarom geen garantie voor de opvang en bescherming van Dublinclaimanten.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 9 oktober 20246 geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië - voor Dublinclaimanten - van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Het vorenstaande betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die
2 Zie uitspraak van deze rechtbank van 6 juni 2023
(ECLI:NL:RBDHA:2023:8122)
waarin de volgende bronnen worden genoemd: de website van het Border Violence Monitoring Network, een rapportage van Lighthouse Reports uit december 2022 en een artikel van de European Council on Refugees and Exiles van 27 januari 2023.
4 Brief van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 20 januari 2023 inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië.
tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo). Naar het oordeel van rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. In r.o. 5.3 tot en met 5.6 van deze uitspraak heeft de Afdeling uitdrukkelijk geoordeeld dat uit de beschikbare informatie niet volgt dat Dublin claimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks op het grondgebied van Kroatië. Daarvoor bevat de informatie geen aanknopingspunten. Er zijn ook geen gedocumenteerde gevallen bekend van Dublinclaimanten die daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij de pushbacks op het Kroatisch grondgebied. Naar het oordeel van de Afdeling kan de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van een pushback, omdat zij niet van andere asielzoekers kunnen worden onderscheiden, niet worden gelijkgesteld met de ook uit de rechtspraak van het Hof voortvloeiende eis dat sprake moet zijn van een reëel risico. De informatie waar eiser in dit beroep naar heeft verwezen, is door de Afdeling reeds meegewogen of dateert van voor de datum van de uitspraak van de Afdeling en geeft verder ook geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Kroatië
.De beroepsgrond slaagt niet.

Persoonlijke ervaringen

8. Eiser voert aan dat ook niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, ten aanzien van Kroatië, gezien zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië . Hij is slachtoffer geweest van politiegeweld en heeft vier dagen lang geen eten of drinken aangeboden gekregen. Daarnaast is zijn geld afgenomen en is zijn telefoon kapot gegooid. Deze onmenselijke behandeling heeft geleid tot schending van eisers rechten en hier heeft hij een trauma aan overgehouden. Deze schending is van invloed op de algemene behandeling van eiser en dus ook op zijn overdracht als Dublinclaimant. Ook hierom biedt het claimakkoord geen garantie voor de opvang en bescherming van Dublinclaimanten.
9. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de persoonlijke ervaringen van eiser ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij – als Dublinclaimant – in Kroatië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 Handvest. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen en verdragen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Daarnaast is niet gebleken dat eiser geprobeerd heeft om bij de Kroatische autoriteiten te klagen, dat de Kroatische autoriteiten hem niet zullen, willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is. Bovendien is de situatie van eiser bij terugkeer anders, omdat hij als Dublinclaimant naar Kroatië terugkeert. De beroepsgrond slaagt niet.

Had de minister de aanvraag, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, aan zich moeten trekken?

10. Eiser voert aan dat hij een Nederlandse partner heeft waarmee hij – anders dan de minister stelt - een duurzame relatie heeft. Hij wenst daarom graag de behandeling van zijn
asielaanvraag in Nederland af te wachten. De medische situatie van eisers partner vereist zijn zorg en ondersteuning. Hij ondersteunt haar ook bij de opvoeding van haar kind. Op het moment dat eiser wordt overgedragen aan Kroatië, heeft zijn partner niemand in haar directe omgeving die haar kan helpen bij de benodigde medische zorg en de zorg en opvoeding van haar kind. Naar het oordeel van eiser wordt zijn relatie ten onrechte niet als duurzaam aangemerkt door de minister. Eiser verwijst in dit kader naar de verklaring van zijn partner, foto’s, berichten en medische informatie waarmee dit alles voldoende aannemelijk is gemaakt.
11. De rechtbank volgt de minister in haar redenering dat de Dublinverordening geen grondslag voor gezinshereniging biedt behoudens de uitzonderingen die staan opgenomen in de artikelen 8,9,10,11 en 16 van de Dublinverordening. Niet in geschil is dat deze artikelen niet op de situatie van eiser van toepassing zijn. Eiser rest dan enkel nog een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
12. Dit beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening slaagt echter niet. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister heeft afdoende toegelicht dat hij een asielaanvraag alleen onverplicht aan zich trekt als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat – ondanks het begrijpelijk is dat eiser hier in Nederland wil blijven bij zijn gestelde partner – dat niet voldoende is om bijzondere, individuele omstandigheden aan te nemen die maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. Dit te meer nu weliswaar uit de medische stukken blijkt dat de partner van eiser een medische behandeling ondergaat, maar dat daaruit niet blijkt van een daadwerkelijke afhankelijkheid van eiser en van benodigde zorg die alleen door hem geleverd kan worden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, het bestreden besluit in stand blijft, dat eiser geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.