De verwijzing van eiser naar het rapport van HRW van mei 2023 leidt niet tot een andere conclusie. Uit dat rapport blijkt dat de afgelopen jaren met grote regelmaat pushbacks hebben plaatsgevonden door de Kroatische autoriteiten, wat overigens tussen partijen niet in geschil is, en dat die ook recentelijk, in het voorjaar van 2023, nog plaatsvinden. De pushbacks die in het rapport worden beschreven zien echter voor zover de rechtbank kan overzien op illegale migranten, en ze vinden plaats aan de buitengrenzen van Kroatië. Dat ook Dublinclaimanten te maken kunnen hebben met deze pushbacks kan de rechtbank uit het rapport niet afleiden, en eisers gemachtigde heeft op de zitting desgevraagd ook geen passages kunnen aanwijzen waar dat uit zou volgen.
Ook de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de rapportages en artikelen weliswaar pushbacks worden beschreven, maar nergens wordt beschreven dat het gaat om pushbacks jegens Dublinclaimanten. Ook andere concrete aanwijzingen dat Dublinclaimanten het risico lopen slachtoffer te worden van pushbacks ontbreken. Gegeven de aandacht voor deze problematiek in Kroatië en de aanwezigheid van verschillende niet-gouvernementele organisaties daar mag verondersteld worden dat, als er daadwerkelijk op enige schaal van betekenis pushbacks van Dublinterugkeerders voorkomen, in de rapportages daar ook concrete signalen van te vinden zouden zijn. Die ontbreken echter.
Wat betreft de brief van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 is de verklaring dat Kroatië nooit aanvragers van asiel naar derde landen heeft teruggestuurd zonder inhoudelijk onderzoek van een aanvraag, of voor de procedure daartoe was afgerond gelet op de eerdere vaststelling dat pushbacks hebben plaatsgevonden niet direct geloofwaardig. Dat betekent echter niet zonder meer dat aan de brief voor het overige geen betekenis zou kunnen toekomen. Dat geldt met name voor de toezeggingen die in de brief worden gedaan, die controleerbaar zijn, specifiek op Dublinclaimanten zien en een onvoorwaardelijk karakter hebben.
De informatie van CPS waar eiser op doelt is betrokken bij het besluit de overdrachten aan Kroatië te hervatten, maar is niet doorslaggevend geacht omdat ook uit die informatie niet blijkt dat het om Dublinclaimanten gaat en de informatie van de Kroatische autoriteiten recenter is. Dat dat niet juist is heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Ook uit het door eiser aangehaalde persbericht van BVMN komt niet naar voren dat de daar beschreven pushbacks zien op Dublinclaimanten.
Gezien de toezeggingen van de Kroatische autoriteiten en het feit dat ook in de onderhavige procedure geen concrete informatie is overgelegd waaruit blijkt dat ook pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten, komt de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris heeft mogen uitgaan van de informatie van de Kroatische autoriteiten, en dus voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mocht worden uitgegaan.