ECLI:NL:RBDHA:2023:9547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
NL23.14880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 13 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de eiser als de staatssecretaris aanwezig waren, maar de eiser zelf niet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij erop kan vertrouwen dat de asielprocedure in Kroatië geen systeemfouten bevat die in strijd zijn met de mensenrechten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië een fundamentele systeemfout vormen, maar stelt vast dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Kroatië en dat de Kroatische autoriteiten hebben verzekerd dat Dublinclaimanten hun asielaanvraag kunnen indienen en dat hun rechten gerespecteerd zullen worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14880

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
17 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dat geval wordt de aanvrager overgedragen aan die andere lidstaat. Als het niet mogelijk is een aanvrager over te dragen omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen daar systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen, blijft de lidstaat waar de aanvraag is ingediend onderzoeken een andere lidstaat verantwoordelijk is. Als overdracht dan nog steeds niet mogelijk is wordt de lidstaat waar de aanvraag is ingediend verantwoordelijk voor de behandeling ervan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan op 30 november 2022. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op 12 januari 2023. Het punt dat partijen in deze zaak verdeeld houdt is of zich in Kroatië zodanige omstandigheden voordoen dat overdracht aan dat land niet mogelijk is, zodat Nederland verantwoordelijk wordt voor de behandeling van eisers aanvraag.
Juridisch kader5. Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van een lidstaat mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en er dus in principe op mag vertrouwen dat procedure en voorzieningen in die lidstaat geen systeemfouten bevatten in de hiervoor bedoelde zin. Het is aan de vreemdeling om dit te weerleggen met objectieve informatie over de werking van het asielstelsel en door feiten te stellen of verklaringen af te leggen over zijn ervaringen in de lidstaat die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen systeemfouten bevatten. Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de lidstaat niet aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit kan de staatssecretaris doen door de door de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door gemotiveerd uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling gestelde feiten komt. Daarnaast kan de staatssecretaris motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de lidstaat niet fundamenteel zijn of, als dat wel zo is, dat deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [3] Als de staatssecretaris er vooralsnog niet in slaagt om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden om nader onderzoek te doen in de lidstaat. [4]
Uitspraken van de Afdeling van 13 april 2022 en nader onderzoek
6. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling [5] in haar uitspraken van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 en ECLI:NL:RVS:2022:1043, heeft geoordeeld dat de pushbacks die in Kroatië voorkomen een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid, vereist om te kunnen spreken van strijd met artikel 4 van het EU-Handvest [6] of artikel 3 van het EVRM [7] , bereikt. Ook heeft de Afdeling overwogen dat er concrete aanknopingspunten bestonden dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die – al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië – door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. Daardoor is de betrokken systeemfout ook relevant voor Dublinclaimanten. De staatssecretaris had daarom nader onderzoek moeten doen naar het risico voor overgedragen Dublinclaimanten om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek dan wel om tijdens de behandeling van hun asielverzoek te worden uitgezet.
6.1.
De staatssecretaris heeft naar aanleiding van voornoemde Afdelingsuitspraken onderzoek gedaan, waarbij de Kroatische autoriteiten vragen hebben beantwoord. Die hebben daarbij verzekerd zich aan de internationale verplichtingen ten aanzien van overgedragen Dublinclaimanten te houden. De Kroatische autoriteiten geven onder meer aan dat Dublinclaimanten het recht hebben om in Kroatië asiel aan te vragen en dat de aanvraag als een eerste asielverzoek wordt behandeld. Verder hebben de Kroatische autoriteiten verzekerd dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet voordat hun asielverzoek is behandeld. De staatssecretaris heeft bij de kennisgeving van de resultaten van het onderzoek aan de Tweede Kamer verwezen naar de conclusie van de Europese Commissie waaruit volgt dat Kroatië voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het Schengenaquis. [8] De staatssecretaris heeft voorts informatie van Vluchtelingenwerk Nederland en het Kroatische Centre for Peace Studies (CPS) bij het onderzoek betrokken. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat Dublinoverdrachten naar Kroatië weer kunnen worden opgepakt.
Standpunt van eiser7. Volgens eiser kan ten aanzien van Kroatië nog altijd niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Kroatië maakt zich nog immer schuldig aan pushbacks. Ook zijn volgens eiser de omstandigheden voor asielzoekers aldaar slecht en is eiser niet voorgelicht over de asielprocedure noch heeft hij juridische bijstand ontvangen. Eiser stelt daarnaast racistisch bejegend te zijn door de Kroatische autoriteiten. Buiten het opvragen van informatie bij de Kroatische autoriteiten heeft de staatssecretaris geen eigen onderzoek in Kroatië gedaan. De zorgen die zijn geuit door het CPS heeft de staatssecretaris ongemotiveerd niet doorslaggevend geacht. Vluchtelingenwerk, aanwezig bij het gesprek met CPS, heeft verklaard dat CPS heeft aangegeven dat zij vermoeden dat er een risico op pushbacks bestaat voor iedere derdelander in Kroatië. Dit is geïllustreerd met een zaak van twee Nigeriaanse studenten welke met een visum voor een sporttoernooi door de autoriteiten in Kroatië zijn uitgezet. Eiser verwijst daarnaast naar het rapport van Human Rights Watch “Like we were just animals”, d.d. 3 mei 2023, waarin volgens eiser wordt bevestigd dat de Kroatische autoriteiten zich nog immer bezighouden met pushbacks. Ondanks officiële ontkenningen, vermeende controle-inspanningen en herhaalde toezeggingen gaat de praktijk door. Eiser verwijst ook naar een persverklaring van Border Violence Monitoring Network d.d. 31 maart 2023. Eiser stelt door terugkeer naar Kroatië in een veel slechtere rechtspositie te komen dan in het geval de staatssecretaris het asielverzoek aan zich trekt. Ook dit heeft de staatssecretaris niet in zijn beoordeling betrokken. Ter zitting heeft eiser verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 juni 2023. [9]
Beoordeling
8. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de staatssecretaris uit het nader onderzoek ten aanzien van de situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië dat hij heeft verricht heeft mogen concluderen dat ten aanzien van Kroatië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De brief van 15 november 2022 vermeldt nadrukkelijk dat Dublinterugkeerders de mogelijkheid krijgen na hun terugkeer een nieuwe aanvraag te doen voor asiel, die niet zal worden behandeld als een opvolgende aanvraag. Daarnaast hebben de Kroatische autoriteiten in de brief van 15 november 2022 zich bereid verklaard om, bij twijfel omtrent de toepassing van de Europese regels of de mogelijkheid van refoulement, individuele garanties te verstrekken voor iedere Dublinclaimant dat hun fundamentele rechten na de overdracht zullen worden gerespecteerd. Ook hebben zij verklaard dat Dublinterugkeerders binnen drie dagen na het indienen van een nieuwe aanvraag een bewijs krijgen dat ze rechtmatig in Kroatië verblijven. Ten slotte vermeldt de brief dat Dublinterugkeerders recht hebben op voorzieningen als onderdak, voedsel en kleding, en dat die voorzieningen hun, enkele uitzonderingen daargelaten, niet kunnen worden ontzegd. Gezien de uitdrukkelijke verklaringen van de Kroatische overheid op dit punt heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat hij ten aanzien van overdrachten naar Kroatië van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat de Kroatische autoriteiten middels het claimakkoord zich verantwoordelijk hebben gesteld voor de beoordeling van eisers asielaanvraag en daarmee hebben gegarandeerd dat zij zullen handelen conform de internationale verplichtingen.
8.1.
De verwijzing van eiser naar het rapport van HRW van mei 2023 leidt niet tot een andere conclusie. Uit dat rapport blijkt dat de afgelopen jaren met grote regelmaat pushbacks hebben plaatsgevonden door de Kroatische autoriteiten, wat overigens tussen partijen niet in geschil is, en dat die ook recentelijk, in het voorjaar van 2023, nog plaatsvinden. De pushbacks die in het rapport worden beschreven zien echter voor zover de rechtbank kan overzien op illegale migranten, en ze vinden plaats aan de buitengrenzen van Kroatië. Dat ook Dublinclaimanten te maken kunnen hebben met deze pushbacks kan de rechtbank uit het rapport niet afleiden, en eisers gemachtigde heeft op de zitting desgevraagd ook geen passages kunnen aanwijzen waar dat uit zou volgen.
Ook de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de rapportages en artikelen weliswaar pushbacks worden beschreven, maar nergens wordt beschreven dat het gaat om pushbacks jegens Dublinclaimanten. Ook andere concrete aanwijzingen dat Dublinclaimanten het risico lopen slachtoffer te worden van pushbacks ontbreken. Gegeven de aandacht voor deze problematiek in Kroatië en de aanwezigheid van verschillende niet-gouvernementele organisaties daar mag verondersteld worden dat, als er daadwerkelijk op enige schaal van betekenis pushbacks van Dublinterugkeerders voorkomen, in de rapportages daar ook concrete signalen van te vinden zouden zijn. Die ontbreken echter.
Wat betreft de brief van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 is de verklaring dat Kroatië nooit aanvragers van asiel naar derde landen heeft teruggestuurd zonder inhoudelijk onderzoek van een aanvraag, of voor de procedure daartoe was afgerond gelet op de eerdere vaststelling dat pushbacks hebben plaatsgevonden niet direct geloofwaardig. Dat betekent echter niet zonder meer dat aan de brief voor het overige geen betekenis zou kunnen toekomen. Dat geldt met name voor de toezeggingen die in de brief worden gedaan, die controleerbaar zijn, specifiek op Dublinclaimanten zien en een onvoorwaardelijk karakter hebben.
De informatie van CPS waar eiser op doelt is betrokken bij het besluit de overdrachten aan Kroatië te hervatten, maar is niet doorslaggevend geacht omdat ook uit die informatie niet blijkt dat het om Dublinclaimanten gaat en de informatie van de Kroatische autoriteiten recenter is [10] . Dat dat niet juist is heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Ook uit het door eiser aangehaalde persbericht van BVMN komt niet naar voren dat de daar beschreven pushbacks zien op Dublinclaimanten.
Gezien de toezeggingen van de Kroatische autoriteiten en het feit dat ook in de onderhavige procedure geen concrete informatie is overgelegd waaruit blijkt dat ook pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten, komt de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris heeft mogen uitgaan van de informatie van de Kroatische autoriteiten, en dus voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mocht worden uitgegaan.
9. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit staat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
3.ECLI:EU:C:2017:127
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
7.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
8.Brief van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 20 januari 2023 inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië, rijksoverheid.nl, en de daarbij horende beslisnota van 21 december 2022
10.Zie de beslisnota van 21 december 2022 (noot 8).