ECLI:NL:RBDHA:2024:22875
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van niet-ontvankelijkheid en overdracht aan Oostenrijk
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 14 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaken op 6 december 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld. Na het verstrekken van nadere informatie door eiser, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk maar ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Oostenrijk een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling.
De rechtbank overweegt dat eiser op 20 september 2024 met onbekende bestemming is vertrokken, wat zijn procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep in twijfel trekt. Echter, omdat de gemachtigde van eiser nog contact heeft met hem, concludeert de rechtbank dat eiser nog steeds procesbelang heeft. De rechtbank bevestigt dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor systematische tekortkomingen in de asielprocedure in Oostenrijk. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiser.