ECLI:NL:RBDHA:2024:22875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van niet-ontvankelijkheid en overdracht aan Oostenrijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 14 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaken op 6 december 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld. Na het verstrekken van nadere informatie door eiser, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk maar ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Oostenrijk een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank overweegt dat eiser op 20 september 2024 met onbekende bestemming is vertrokken, wat zijn procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep in twijfel trekt. Echter, omdat de gemachtigde van eiser nog contact heeft met hem, concludeert de rechtbank dat eiser nog steeds procesbelang heeft. De rechtbank bevestigt dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor systematische tekortkomingen in de asielprocedure in Oostenrijk. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.44949 (beroep) en NL24.44950 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De zaken zijn samen op 6 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De behandeling van de zaken is ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere informatie aan de rechtbank te verstrekken. Nadat deze informatie is verstrekt, heeft de rechtbank met toestemming van partijen het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk en ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser inhoudelijk behandelt, en dat eiser ongelijk krijgt. Het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag blijft in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waarover gaat deze uitspraak?
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
4.1
Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Oostenrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling of dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Oostenrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen bij eventuele problemen. Verweerder ziet ook geen aanleiding om de asielaanvraag onverplicht inhoudelijk in behandeling te nemen, omdat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat eisers overdracht naar Oostenrijk van onevenredige hardheid getuigt.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
5. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat eiser op 20 september 2024 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Daarmee heeft eiser aangegeven dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
6. De rechtbank overweegt dat de Afdeling [3] recent heeft overwogen dat de bestuursrechter voorzichtig moet omgaan met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een MOB-melding [4] . Dit in het licht van het fundamentele belang van het recht op toegang tot de rechter en het bieden van doeltreffende en effectieve rechtsbescherming. Zolang de gemachtigde contact heeft met de vreemdeling, mag ervan worden uitgegaan dat de vreemdeling belang heeft bij zijn procedure om een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. De rechtbank heeft daarom de behandeling van de zaken geschorst om de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen aan te geven of zij nog contact heeft met eiser. De gemachtigde van eiser heeft met het bericht van 9 december 2024 meegedeeld dat zij nog frequent contact heeft met eiser, en dat hij nog steeds prijs stelt op behandeling van het beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser nog steeds procesbelang heeft en dat het beroep ontvankelijk is.
Mag verweerder ten opzichte van Oostenrijk van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgaan?
7. De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen. Verweerder heeft daarvoor ten aanzien van Oostenrijk steun kunnen vinden in de uitspraken van de Afdeling van 20 oktober 2022 [5] , van 3 mei 2023 [6] en van 24 mei 2023 [7] .
Het ligt in beginsel op de weg van eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dat in dit geval niet kan omdat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [8] of artikel 4 van het Handvest. [9] Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. Dat is beschreven in het arrest Jawo. [10]
Eiser is daarin niet geslaagd.
7.1.
Eiser heeft aangevoerd, onder verwijzing naar het AIDA rapport, update 2023 [11] , dat het zo zou kunnen zijn dat de situatie in Oostenrijk inmiddels is verslechterd, en dat de Afdeling dit niet heeft meegenomen in de genoemde uitspraken uit 2022 en begin 2023.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat eiser met deze verwijzing onvoldoende concreet heeft gemaakt dat het opvang- en asielsysteem in Oostenrijk systematische tekortkomingen heeft. Verder is de rechtbank van oordeel dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank betrekt hierbij de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2024 [12] waar verweerder ter zitting naar heeft verwezen. Hierin heeft de Afdeling de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch [13] bevestigd over de situatie in Oostenrijk, de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het AIDA rapport update 2023.
Voor zover eiser stelt dat sprake is van systematische tekortkomingen omdat de tekortkomingen die in de oudere AIDA rapporten vermeld staan nog steeds bestaan, volgt de rechtbank dit niet. Dat een tekortkoming lang duurt, wil niet zeggen dat daarmee de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals beschreven in het arrest Jawo wordt gehaald. Eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Oostenrijk in een toestand van zeer vergaande materiële deprivatie zal belanden.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van bijzondere individuele omstandigheden?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet (onverplicht) in behandeling hoeft te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn bijzondere, individuele omstandigheden niet concreet aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiser in Nederland steun zou ondervinden van de grote Ahmadiya-gemeenschap is daarvoor onvoldoende concreet. Daarom is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat zijn overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard is.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen en eiser overgedragen mag worden aan Oostenrijk.
10. Nu in de hoofdzaak is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige
voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
11. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Krikke, (voorzieningen-)rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Uitspraak van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
11.Gepubliceerd op 21 juni 2024.
13.NL24.26798.