ECLI:NL:RBDHA:2024:22825
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 18 december 2024, is het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 20 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiseres had zich afgemeld voor de zitting op 10 december 2024, maar de rechtbank oordeelde dat zij nog steeds procesbelang had bij haar beroep.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres tegen het niet-ontvankelijk verklaren van haar beroep overwogen. Eiseres voerde aan dat de minister ten onrechte had gesteld dat de enkele omstandigheid dat van haar vingerafdrukken waren genomen, niet kon leiden tot de conclusie dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen op basis van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat eiseres haar verklaringen over haar ervaringen in Kroatië niet had onderbouwd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiseres kan worden overgedragen aan Kroatië. De rechtbank benadrukte dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit in twijfel trekken. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten.