ECLI:NL:RBDHA:2024:22824
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 20 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister hoeft een asielaanvraag niet in behandeling te nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname gedaan aan Kroatië, dat niet tijdig heeft gereageerd, wat gelijk staat aan aanvaarding van het verzoek.
De rechtbank overweegt dat eiser nog steeds procesbelang heeft, ondanks zijn vertrek met onbekende bestemming op 4 december 2024 en het intrekken van de voorlopige voorziening. De rechtbank stelt dat zolang de gemachtigde contact heeft met de vreemdeling, aangenomen mag worden dat de vreemdeling belang heeft bij de procedure. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen en verklaart het beroep ongegrond.