ECLI:NL:RBDHA:2024:22725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
NL24.40009 en NL24.40010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag; gegrondverklaring en oplegging van dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 december 2024, zijn de beroepen van eisers gegrond verklaard. Eisers, vertegenwoordigd door mr. S. Coenen, hadden beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie had op 7 oktober 2023 de aanvragen ongegrond verklaard, maar trok deze besluiten op 3 december 2024 in. De rechtbank oordeelde dat de minister niet tijdig had beslist, aangezien de aanvragen op 5 oktober 2021 waren ingediend en de maximale beslistermijn van 21 maanden, zoals bepaald in de Procedurerichtlijn, inmiddels was verstreken. De rechtbank besloot dat de minister binnen zes weken na de uitspraak een besluit moest nemen op de aanvragen en legde een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast werden de proceskosten van eisers, tot een bedrag van € 437,50, aan de minister opgelegd. De rechtbank overwoog dat de samenhang tussen de aanvragen van eisers aanleiding gaf om de dwangsom te beperken tot één verbeurte.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.40009 en NL24.40010

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1]en
[eiser 2], V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer] , eisers
(gemachtigde: mr. S. Coenen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
Bij besluiten van 7 oktober 2023 heeft verweerder de aanvragen van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft op 3 december 2024 de besluiten ingetrokken.
Bij brief van 3 december 2024 hebben eisers de rechtbank medegedeeld dat zij hun beroep handhaven en dat de beroepen zich nu richten tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3. Soms kan van iemand niet worden verwacht dat er eerst een ingebrekestelling wordt gestuurd. Dat is in dit geval zo, omdat verweerder op 3 december 2024 de besluiten van 7 oktober 2023 heeft ingetrokken zonder een nieuw besluit te nemen, zodat de situatie zou ontstaan dat niet tijdig op de aanvragen is beslist.3

Is het beroep van eisers gegrond?

4. Eisers hebben de aanvragen ingediend op 5 oktober 2021.
5. Verweerder heeft bij besluit van 24 november 2024 voor de duur van zes maanden een besluitmoratorium4 ingesteld voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Libanon. Op grond van dit besluit en artikel 43, eerste lid, van de Vw worden de beslistermijnen van lopende asielaanvragen verlengd tot 21 maanden.
6. Op het moment dat eisers beroep instelden (tegen het niet tijdig beslissen) was de maximale beslistermijn van 21 maanden, als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, al verstreken. Dit artikellid bepaalt dat lidstaten de behandelingsprocedure in elk geval uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden na de indiening van de asielaanvraag afronden.
7. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
8. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
9. Hierboven is reeds vastgesteld dat de termijn van 21 maanden, als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, is overschreden. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.7 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden en eisers reeds (nader) zijn gehoord, legt de rechtbank wel een kortere termijn op dan het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 20208 ontwikkelde 8+8 wekenmodel.
3 ECLI:NL:RVS:2013:BY8849, rechtsoverweging 3.1.
4 Staatscourant van 28 november 2024, nr. 38599.
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
11. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 20229 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.10
12. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
13. Uit de uitspraak van de ABRvS van 15 juli 202011 volgt dat aanvragen zodanig inhoudelijk met elkaar kunnen samenhangen, dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb, met zich brengt dat het bestuursorgaan één dwangsom kan verbeuren. Naar het oordeel van de rechtbank is van een zodanige samenhang sprake nu eisers partners van elkaar zijn, samen Nederland in zijn gereisd, gelijktijdig asielaanvragen hebben ingediend en blijkens de gehoren soortgelijke asielmotieven aan die aanvragen ten grondslag leggen. De rechtbank wijst ter zake op de uitspraak van de ABRvS van 21 september 202212. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat in hun geval hiervan moet worden afgeweken. De rechtbank zal daarom vaststellen dat verweerder één maal een dwangsom kan verbeuren.
Conclusie en gevolgen
14. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen zes weken alsnog een besluit op de aanvragen bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
15. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
10 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb
16. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50. Dit bedrag wordt toegekend in zaaknummer NL24.40009.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 december 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.