ECLI:NL:RBDHA:2024:22524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
NL24.280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens onvoldoende aannemelijkheid identiteit en geloofwaardigheid van bedreigingen door Al-Shabaab

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 1 november 2024, wordt het beroep van eiser, een Somaliër, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser stelt dat hij de Somalische nationaliteit heeft en dat hij in Somalië problemen heeft ondervonden met Al-Shabaab vanwege niet-betaalde belastingen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de minister van Asiel en Migratie de identiteit van eiser niet aannemelijk heeft geacht. Eiser heeft geen identificerende documenten overgelegd en zijn verklaringen over zijn identiteit waren inconsistent. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht twijfels heeft geuit over de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas, vooral gezien het gebrek aan bewijs voor de gestelde bedreigingen door Al-Shabaab. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn verhaal ondersteunen, zoals bewijs van de dood van zijn vader of aangifte bij de politie. De rechtbank concludeert dat de minister de gestelde problemen met Al-Shabaab niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank benadrukt dat het aan de asielzoeker is om zijn identiteit en asielrelaas aannemelijk te maken, en dat eiser hierin niet is geslaagd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.280
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en
de minister van Asiel en Migratie1, de minister
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij de Somalische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1982] . Hij heeft op 11 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 11 december 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Abdellahi als tolk en de gemachtigde van de minister.
4. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in Somalië samen met zijn vader een winkel had. Zij moesten belasting betalen aan Al-Shabaab. In augustus 2022 kreeg iedereen in [plaats] van de overheid de opdracht om geen afpersingsgeld meer te betalen aan Al-Shabaab. Hierdoor werden eiser en zijn vader gedwongen te stoppen om geld te betalen aan Al-Shabaab. Al-Shabaab heeft de vader van eiser daarop twee keer
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
gesommeerd om te betalen. Eind september 2022 ontving vader een bericht op zijn telefoon dat er een bedrag van 30 dollar was betaald met als omschrijving ‘vergoeding lijkwade’. Dit was een soort doodsbedreiging. Op [2022] is de vader van eiser voor de winkel neergeschoten en later in het ziekenhuis overleden. De politie deed onderzoek en eiser heeft verteld dat hij de dader kende. Na de begrafenis van zijn vader werd eiser zelf bedreigd door Al-Shabaab omdat hij hen zou hebben verraden. Eiser heeft aangifte gedaan bij de politie en daarna ontving hij een nieuwe telefonische bedreiging. Eiser moest zich melden bij een kantoor van Al-Shabaab buiten de stad. Toen eiser dit niet deed, kreeg hij op 10 oktober 2022 ook een bericht op zijn telefoon dat een bedrag van 30 dollar was betaald voor een lijkwade. Op 14 oktober kwam Al-Shabaab bij eiser thuis. Eiser was op dat moment op weg naar de moskee. Eiser is gevlucht naar de politie die niks voor hem kon doen en vervolgens is eiser naar zijn tante gegaan. Vervolgens is eiser dezelfde dag per boot naar [plaats] gegaan waar hij heeft verbleven bij een tante tot 28 oktober 2022. Na zijn vertrek uit [plaats] is eiser nog twee keer telefonisch bedreigd.
Het bestreden besluit
6. In het asielrelaas van eiser worden door de minister 2 relevante elementen onderscheiden:
(1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2) problemen met Al-Shabaab als gevolg van niet betaalde belastingen.
De minister acht relevant element 1 deels geloofwaardig. Relevant element 2 wordt niet geloofwaardig geacht.
7. De minister acht relevant element 1 wat betreft de door eiser gestelde identiteit niet aannemelijk. Eiser heeft namelijk geen identificerende documenten overgelegd en hij heeft over het bezit van identiteitsdocumenten wisselende verklaringen afgelegd. Hierdoor bestaat volgens de minister gerede twijfel over de door eiser opgegeven identiteit. Niet valt in te zien dat de verklaringen van eiser over zijn identiteitsdocument veroorzaakt zijn door communicatieproblemen of omdat de gehoormedewerker van de minister deze verklaringen verkeerd heeft genoteerd. De minister overweegt verder dat eiser heeft verklaard dat hij zijn identiteitsdocument in 2015 heeft aangevraagd. De (bij zienswijze) overgelegde registratiekaart van zijn winkel voldoet niet aan deze verklaring omdat deze kaart dateert van een latere datum. Deze kaart is ook geen identiteitsbewijs en is daarmee volgens de minister onvoldoende om de identiteit van eiser aannemelijk te achten. Ook vindt de minister het opmerkelijk dat de registratiekaart van de winkel alleen op naam van eiser staat en niet (ook) op de naam van zijn vader omdat eiser heeft verklaard dat de winkel (ook) van zijn vader was. Tot slot is het opmerkelijk dat de registratiekaart in de Engelse taal is opgesteld.
8. De minister acht relevant element 2 ongeloofwaardig en wijst er allereerst op dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt hetgeen afbreuk doet aan de gestelde problemen met Al-Shabaab. Eiser heeft daarnaast zijn asielrelaas niet met documenten onderbouwd. Daarnaast vindt de minister de verklaringen over de bedreigingen van eisers vader ongerijmd. Ook acht de minister het opmerkelijk dat eiser, na ontvangst van doodsbedreigingen, nog vier dagen in zijn woning heeft verbleven. Tot slot zijn de overige verklaringen van eiser, onder meer dat Al-Shabaab de beschikking had over veel van eisers persoonlijke gegevens, eveneens opmerkelijk volgens de minister.
Element 1: Identiteit van eiser
9. Eiser voert aan dat de minister in strijd handelt met de gedeelde bewijslast en de actieve onderzoeksplicht. Ook neemt de minister ten onrechte aan dat eiser tegenstrijdig over zijn identiteit heeft verklaard. Daarnaast is ontoereikend gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn identiteit door de minister als bevreemdend worden beoordeeld. Eiser voert hiertoe aan dat hij tijdens zijn (aanmeld)gehoor heeft verklaard over documenten betreffende zijn winkel en niet over identiteitsdocumenten. De verklaringen die als tegenstrijdig worden tegengeworpen zijn slechts een verduidelijking van eerdere verklaringen. Niet is onderbouwd door de minister waarom de vader van eiser op de registratiekaart van de winkel vermeld zou moeten staan. De minister heeft hier ook geen vragen over gesteld. Daarnaast is niet onderbouwd waarom de registratiekaart in een andere taal dan de Engelse taal zou moeten zijn opgesteld.
10. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw) aan de vreemdeling is om zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De minister heeft kunnen concluderen dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft in zijn aanmeldgehoor enkel verklaard in het bezit te zijn geweest van een Somalisch identiteitsbewijs en antwoord heeft gegeven op vragen over hoe, waar en wanneer hij dit identiteitsbewijs heeft aangevraagd en opgehaald. De rechtbank wijst op bladzijde 4 van het rapport Aanmeldgehoor:
“(…). U hebt bij de start van uw procedure geen identificerende documenten overgelegd. Wat is de reden dat u deze documenten niet kan overleggen?
Ik had geen document.
Bedoelt u daarmee dat u ze nooit hebt gehad of nu niet meer in uw bezit hebt?
In Somalië had ik wel een document, maar de smokkelaar heeft die van mij afgepakt.
Welk document had u in uw bezit?
Ik had wel een Somalisch identiteitspasje, maar die smokkelaar heeft een paspoort voor mij klaar gemaakt en daar heb ik mee gereisd.
Bent u ooit in het bezit geweest van een geboorteakte in uw land van herkomst?
Nee.
Hoe bent u aan dit identiteitsdocument gekomen?
Ooit heb ik die aangevraagd en daarna ook gekregen.
Bij welke instantie hebt u deze aangevraagd?
Bij de gemeente in [plaats] , mijn woonplaats.
Op welke datum hebt u deze aangevraagd?
In 2015.
Welke documenten hebt u bij het aanvragen moeten overleggen?
Geen.
Hebt u dit document zelf opgehaald?
Iemand heeft hem voor mij opgehaald.(…)”.
Gelet op deze vragen van de gehoormedewerker en de antwoorden van eiser heeft de minister kunnen concluderen dat eiser in het aanmeldgehoor enkel heeft verklaard over zijn identiteitsbewijs en dat hij eerst in de correcties en aanvullingen heeft vermeld dat hij nooit
een identiteitsbewijs heeft aangevraagd in Somalië maar dat hij wel een registratiekaart van de winkel (een soort van eigendomsbewijs van zijn winkel in Somalië) had. Eiser heeft niet uitgelegd waarom hij – zoals hij stelt – in het aanmeldgehoor heeft bedoeld te verklaren over de registratiekaart van de winkel en niet over (het bezit van) een identiteitsdocument.
11. Naast de verklaringen over zijn identiteitsbewijs, mocht de minister eiser ook houden aan zijn verklaringen over de registratiekaart van de winkel, in die zin dat het vreemd is dat zijn vader niet op deze registratiekaart staat vermeld, terwijl eiser herhaaldelijk2 heeft verklaard dat hij samen met zijn vader een winkel had. Daarnaast mocht de minister het opmerkelijk vinden dat de registratiekaart in (uitsluitend) de Engelse taal is opgesteld terwijl de officiële talen in Somalië het Somalisch en het Arabisch zijn. Bovendien mocht de minister overwegen3 dat eiser heeft verklaard dat hij zijn identiteitsdocument in 2015 heeft aangevraagd en deze verklaring daarom niet de registratiekaart van de winkel kan betreffen omdat deze registratiekaart dateert uit 2021. De minister wijst er ook terecht op dat de registratiekaart geen identiteitsbewijs is en daarmee onvoldoende is om de identiteit van eiser aannemelijk te achten.
12. Gezien het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de minister de gestelde identiteit van eiser niet ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
Gedeelde bewijslast
13. Eiser voert aan dat in het voornemen aan hem is tegengeworpen dat hij geen enkel document of indicatief bewijs heeft overgelegd aangaande de dood van zijn vader, van de aangifte bij de politie of van de telefonische bedreigingen en betaling voor een lijkwade van Al-Shabaab. Eiser stelt dat hij niet al zijn verklaringen met objectieve documenten hoeft te onderbouwen en wijst op Werkinstructie 2014/10 (WI) waaruit een gedeelde bewijslast volgt. De minister hanteert volgens eiser ten onrechte een bewijslast die niet volgt uit wetgeving of beleid. Uit de WI blijkt dat juist als er geen objectieve documenten zijn, het voordeel van de twijfel kan worden toegekend. De minister heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet het voordeel van de twijfel is toegekend.
14. Tijdens de zitting heeft de minister gewezen op vaste jurisprudentie4 van de Afdeling waaruit volgt dat wanneer de verklaringen met betrekking tot de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling ongeloofwaardig zijn, verdere beoordeling van het asielrelaas, daaronder begrepen de asielmotieven van de desbetreffende vreemdeling, achterwege blijven, omdat de asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling. Onverlet deze vaste jurisprudentie heeft de minister het asielrelaas van eiser wel inhoudelijk beoordeeld. De minister heeft op grond van recente jurisprudentie5 van de Afdeling, aanleiding gezien om het refoulementrisico voor eiser te beoordelen omdat zijn herkomst en nationaliteit wel geloofwaardig zijn bevonden.
2 rapport Aanmeldgehoor, pagina 7 en pagina 14; rapport Nader Gehoor, pagina 8.
3 Beschikking, pagina 2.
5 ECLI:NL:RVS:2024:1970, r.o. 5.2.1.
15. De rechtbank overweegt dat in de WI is bepaald dat het aan de asielzoeker is om zijn asielrelaas te bewijzen voor zover dat in redelijkheid van hem kan worden gevraagd.
Op grond van artikel 31, zesde lid van de Vw worden de verklaringen van een vreemdeling – indien hij zijn verklaringen of een deel daarvan niet met documenten kan onderbouwen – geloofwaardig geacht en aan de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegund wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven;
alle relevante elementen waarover de vreemdeling beschikt, zijn overgelegd en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;
de verklaringen van de vreemdeling zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag;
e vreemdeling heeft zijn aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten; en
vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldoet aan de hiervoor vermelde voorwaarden. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser, zoals hiervoor in 12. is geconcludeerd, zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft in het voornemen6 aan eiser verduidelijkt welke documenten (mogelijk) ter onderbouwing konden worden overgelegd. Eiser heeft slechts een registratiekaart van de winkel overgelegd en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft geprobeerd om documenten te verkrijgen die zijn asielrelaas kunnen onderbouwen. De beroepsgrond slaagt niet.
Element 2: Geloofwaardigheid gestelde problemen
16. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling7 en voert op grond daarvan aan dat de minister zich zonder nadere motivering niet op het standpunt kan stellen dat de verklaringen van eiser bevreemdingwekkend zijn en daarom afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas als geheel. Daarnaast voert eiser aan dat diverse individuele elementen van zijn asielrelaas wel als geloofwaardig moeten worden aangemerkt. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling en vervolgens zal de rechtbank de individuele elementen uit het asielrelaas bespreken.
17. De rechtbank volgt de verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling niet omdat geen sprake is van een gelijke situatie. In de door eiser aangehaalde uitspraak heeft de minister de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht8 terwijl de minister eisers identiteit niet aannemelijk heeft geacht. Reeds hierom kan het beroep van eiser op de uitspraak niet slagen. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met de door hem afgegeven verklaringen de
6 Voornemen, pagina 2, laatste alinea.
8 r.o. 5.1
gestelde problemen met Al-Shabaab niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft van het overlijden van zijn vader geen bewijs overgelegd. Ook heeft eiser geen bewijs overgelegd van de aangifte bij de politie, van de telefonische bedreigingen en evenmin van het van Al- Shabaab ontvangen bedrag voor een lijkwade. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in het geheel geen documenten of indicatief bewijs heeft kunnen overleggen. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
Bedreigingen gericht aan vader van eiser
18. De rechtbank is van oordeel dat de minister de bedreigingen gericht aan de vader van eiser voor het verstrijken van de betalingstermijn niet ten onrechte als onlogisch heeft beoordeeld. Eiser heeft immers in het nader gehoor verklaard dat zijn vader de hele maand september nog de tijd had om de belastingen aan Al-Shabaab te betalen. De minister kon het dan onlogisch vinden dat de bedreigingen al op 20 september 2022 begonnen terwijl de vader nog tot het einde van september 2022 had om te betalen. Voorts wijst de rechtbank op het nader gehoor waarin eiser onder meer heeft verklaard:
“(…). Wanneer werd uw vader voor het eerst gebeld door Al-Shabaab met de mededeling dat hij wel moest betalen?
Dit was in september 2022. De maand waarin Al-Shabaab altijd het jaarlijkse belastinggeld collecteerde. Je hebt de hele maand september om te betalen.
Weet u wanneer Al-Shabaab dan belde?
Tussen 20 en 30 september. Ze zeiden we hebben nog geen geld binnen van jou.
Wat heeft uw vader na dit telefoontje van Al-Shabaab gedaan?
Hij zei geen nee. Hij vertelde dat hij niet voldoende geld had, maar beloofde wel te gaan betalen.
Wat was de reactie van Al-Shabaab hierop?
Ze zeiden dat hij dit zo snel mogelijk moest doen.
Wat was uw vaders plan?
Hij hoopte dat hij hulp zou krijgen van de overheid, omdat het hun verbod was.
Wanneer belde Al-Shabaab uw vader voor de tweede keer?
Er zat niet zo lang tussen, ik denk ongeveer twee dagen. Hem werd een ultimatum gesteld.
Welk ultimatum werd uw vader toen gesteld?
Ze hebben dezelfde bedreiging gemaakt als de overheid eigenlijk. Al-Shabaab zei dat als mijn vader vandaag het bedrag niet zou overmaken, dat ze ons hetzelfde zouden behandelen als de afvallige overheid.
Wat heeft uw vader toen gedaan?
Hij zei oké.
Was hij toen van plan het te gaan betalen?
Nee. Achteraf gezien zijn we te lichtzinnig omgegaan met deze telefoontjes. (…).
Is Al-Shabaab tussen die twee telefoontjes langs geweest of bleef het toen enkel bij bellen?
Nee, enkel telefonisch.
Heb ik goed begrepen dat drie dagen na dat tweede telefoontje uw vader een betaling ontving met de benaming vergoeding lijkwade?
Klopt.
Wanneer was dit?
30 september 2022 denk ik. Dat weet ik niet helemaal zeker. [2022] is hij gedood.(…).”
19. Gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen9 van eiser heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de vader van eiser niet heeft geweigerd om de belasting aan Al-Shabaab te betalen maar dat hij heeft beloofd dat hij Al-Shabaab zou betalen, maar dat hij dat op dat moment niet kon omdat hij onvoldoende geld had. Niet valt in te zien dat eiser blijft volharden in zijn stelling dat vader (definitief) geweigerd heeft om te betalen. Dit is ook niet in lijn met zijn verklaringen. Eiser heeft op dit punt ook geen correcties en aanvullingen ingediend. De minister mocht deze verklaringen daarom, in onderlinge samenhang bezien, vreemd vinden. De overwegingen van de minister ten aanzien van de bedreigingen van vader zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te onderbouwen dat de verklaringen van eiser op dit punt bevreemdingwekkend zijn.

Bedreiging van eiser

20. De rechtbank overweegt dat de minister eiser niet ten onrechte tegenwerpt dat eiser een (onverklaarbaar) groot risico heeft genomen door – na ontvangst van eenzelfde bedreiging (betaling van een vergoeding voor een lijkwade) als die zijn vader kort voor zijn dood ontving – nog gedurende vier dagen in zijn woning te verblijven. De minister kon deze periode, zoals tijdens de zitting toegelicht, betrekkelijk lang achten omdat eisers vader binnen vijf dagen na het ontvangen van een zelfde doodsbedreiging werd doodgeschoten. Dat er sprake was van een rouwperiode vormt onvoldoende verklaring. Eiser heeft immers met het verblijven in zijn huis het risico genomen dat Al-Shabaab hem of zijn familieleden zou doden. De minister mocht dit alles, in het licht van de door eiser gestelde gebeurtenissen, daarom bevreemdingwekkend achten.

Huisbezoek Al-Shabaab en bescherming autoriteiten

21. Voorts overweegt de rechtbank dat de minister het opvallend kon vinden dat eiser heeft verklaard dat zijn vader op klaarlichte dag in [plaats] is vermoord en dat het in dat licht niet valt in te zien dat eiser niet verwachtte dat Al-Shabaab – na het sturen van een doodsbedreiging – naar zijn huis zou komen om hem te doden. Ook mocht de minister het opmerkelijk vinden dat eiser veel van de politie verwachtte terwijl eiser ook heeft verklaard dat hij na de dood van zijn vader aan de politie de naam van de dader heeft verteld, maar dat de politie daar niets mee heeft gedaan.

Telefoonnummer

22. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende is doorgevraagd over hoe Al- Shabaab zijn telefoonnummer heeft kunnen krijgen en hem daarmee een kans om te reageren ontnomen is, volgt de rechtbank de verwijzing van de minister naar de uitspraak van de Afdeling10 inhoudende dat met de zienswijze een reactiemogelijkheid wordt geboden ten aanzien van tegenstrijdigheden die in het voornemen zijn tegengeworpen. Daarmee is voldaan aan het vereiste uit artikel 16 van de Procedurerichtlijn11, in die zin dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over tegenstrijdigheden in
9 rapport Nader gehoor, pagina 9-10.
11 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking)
zijn verklaringen. Verder mocht de minister benadrukken dat eiser tijdens het nader gehoor12 geen verklaring heeft kunnen geven over de wijze waarop Al-Shabaab aan zijn telefoonnummer kwam. Ook heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat het merkwaardig is dat eiser, nadat hij twee keer in [plaats] is bedreigd, niet eerder zijn telefoon heeft uitgezet of een ander telefoonnummer heeft genomen. Dat eiser beschikbaar wilde blijven voor zijn gezin, maakt dit niet anders omdat hij zijn gezin een nieuw telefoonnummer had kunnen geven. De minister betwist niet dat Al-Shabaab op veel plekken is geïnfiltreerd. De minister heeft dit echter geen afdoende verklaring hoeven vinden voor eisers verklaring dat Al-Shabaab hem elke keer heel snel wist te vinden, dat eiser aangifte had gedaan en dat eiser naar [plaats] was gegaan.
Openlijke en herkenbare aanwezigheid Al-Shabaab
23. Eiser voert aan dat de minister over het machtsvertoon dat Al-Shabaab tentoon heeft gespreid (het in het openbaar neerschieten van zijn vader in een stad die niet in handen is van Al-Shabaab) onvoldoende vragen heeft gesteld en/of eiser hiermee onvoldoende heeft geconfronteerd. Ook miskent de minister landeninformatie (uit de
Country Guidancevan de EUAA) over de (meer) exemplarische werkwijze van Al-Shabaab. Daarnaast heeft eiser niet over Al-Shabaab verklaard dat zij “herkenbaar, bewapend en kennelijk rustig openlijk rondlopen”. De minister heeft zijn standpunt hierover niet onderbouwd met landeninformatie of aan de hand van andere asielrelazen.
24. De rechtbank overweegt het volgende. De minister stelt zich in het voornemen en het bestreden besluit op het standpunt dat het opvallend is dat uit de verklaringen van eiser in het nader gehoor (pagina 15) volgt dat Al-Shabaab overdag bij eiser thuis is geweest en dat hij wist dat het ging om Al-Shabaab omdat zij herkenbaar waren aan hun kleding en een wapen droegen en eisers vader in het openbaar hebben neergeschoten terwijl de stad niet meer onder controle staat van Al-Shabaab. Eiser voert daartegen aan dat deze werkwijze ook nieuw is voor hem en dat Al-Shabaab meer publiekelijk te werk is gegaan om een signaal af te geven en verwijst in dat verband naar de
Country Guidancevan de EUAA. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser met de verwijzing naar de
Country Guidance, waaruit volgens hem blijkt dat Al-Shabaab exemplarisch te werk is gegaan omdat ze een minder grote capaciteit hebben, zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht van juni 2023, waaruit volgt dat de stad van eiser niet onder controle stond van Al-Shabaab, kunnen concluderen dat de verklaring van eiser niet wordt gevolgd omdat leden van Al-Shabaab op die manier onverantwoorde risico’s nemen om te worden herkend en te worden opgepakt.
25. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 16 tot en met 24 is overwogen, in samenhang bezien, heeft de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn problemen met Al-Shabaab niet aannemelijk zijn en deze verklaringen als ongeloofwaardig heeft kunnen aanmerken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
12 rapport Nader gehoor, pagina 12.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
zaaknummer: NL24.280
10
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.