ECLI:NL:RBDHA:2024:22453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
NL23.39304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 22 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft de minister op 27 november 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 15 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting achterwege kon blijven, omdat partijen geen gebruik wilden maken van hun recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft op 11 oktober 2024 het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 22 mei 2023, en de minister had in beginsel zes maanden de tijd om te beslissen, wat betekent dat de beslistermijn op 22 november 2023 verstreken zou zijn. De minister heeft echter de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van WBV 2022/22. De rechtbank oordeelt dat eiser niet onder de werking van deze WBV valt, omdat zijn aanvraag na 1 januari 2023 is ingediend. De rechtbank concludeert dat WBV 2022/22 rechtmatig is en dat WBV 2023/3, die met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 van kracht is, ook van toepassing is op eiser.

De rechtbank merkt op dat de minister de beslistermijn rechtsgeldig heeft verlengd, waardoor de termijn om te beslissen op de aanvraag eindigt op 22 augustus 2024. Eiser heeft echter al op 27 november 2023 een ingebrekestelling ingediend, terwijl de termijn nog niet was verstreken. Dit maakt de ingebrekestelling prematuur en leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep wegens niet tijdig beslissen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39304

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

Inleiding

1. Eiser heeft op 22 mei 2023 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
Bij brief van 27 november 2023 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar/zijn asielaanvraag.
1.2.
Eiser heeft vervolgens op 15 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3.
De minister heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan het dossier toegevoegd en heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu partijen, desgevraagd, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord.
1.5.
De rechtbank heeft op 11 oktober 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is. Eiser heeft
op 22 mei 2023 een asielaanvraag ingediend. op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 dient de minister in beginsel binnen zes maanden op deze asielaanvraag te beslissen. De beslistermijn zou daarmee in beginsel 22 november 2023 verstreken. De minister heeft echter door middel van WBV 2022/22 [1] de beslistermijn met negen maanden verlengd op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Eiser stelt dat de WBV 202/22 niet rechtmatig is geweest. Eiser verwijst hiervoor mede naar de uitspraak van 6 januari 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. [2] De rechtbank is echter van oordeel dat eiser niet onder de werking van WBV 2022/22 valt, nu de asielaanvraag is ingediend na 1 januari 2023. De rechtbank is bovendien, anders dan eisers, van oordeel dat zich wel een situatie voordoet als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en dus dat WBV 2022/22 rechtmatig is. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 23 december 2022 en van zittingsplaats Groningen van 26 april 2023. [3]
5. Vervolgens is van belang dat, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023, WBV
2023/3 [4] van kracht is. Eiser valt onder de werking van deze WBV. Deze WBV heeft tot gevolg dat de beslistermijn van asielaanvragen rechtsgeldig met negen maanden verlengd zijn. Voor zover eiser heeft bedoeld dat de WBV 2023/3 onrechtmatig is op dezelfde gronden als of omdat deze een vervolg is op WBV 2022/22, volgt de rechtbank hem gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet.
6. De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij ambtshalve bekend is met de
verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 november 2023 [5] waarin de Afdeling het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) prejudiciële vragen heeft gesteld over de uitleg van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn, dat in de Vw 2000 is geïmplementeerd in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b. Ter voorlichting aan partijen merkt de rechtbank op dat zij in deze verwijzingsuitspraak geen aanleiding ziet de behandeling van beroepen als de onderhavige aan te houden in afwachting van de beantwoording van deze vragen door het Hof, omdat de aard van dit soort zaken zich tegen een dergelijke aanhouding verzet.
7. Dit betekent in het onderhavige geval dat de minister de termijn om te beslissen op eiser
zijn asielaanvraag rechtsgeldig met negen maanden heeft verlengd, zodat de termijn om te beslissen op deze aanvraag op 22 augustus 2024 eindigt. Eiser heeft de minister echter al op 27 november 2023 ingesteld. Eiser heeft dus een ingebrekestelling ingediend bij de minister, terwijl de termijnen op te beslissen op hun aanvragen nog niet waren verstreken. De ingebrekestelling zijn prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep wegens niet tijdig beslissen, zoals opgenomen in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
8. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, rechter, in aanwezigheid van
A. Ibrahimovic, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 15 oktober 2024
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Stct. 2022/22, nr. 25775.
4.Stct. 2023/3, nr. 3235